Philosophy of science and logic
Logisch potivisme: feiten afleiden uit observaties en logica, verificatie, affirming the
consequent (redeneerfout), wetenschap is cumulatief, alle waarnemingen zijn consistent
onder waarnemers
Popper: verificatie leidt tot dogmatisme, theorie is alleen wetenschappelijk als het
gefalsifieerd kan worden (theorie kan waarneembaar onjuist zijn), empirische inhoud =
aantal overleefde falsificaties
^- stellen allebei dat rationaliteit zonder context bestaat, er is 1 rationaliteit waarmee
wetenschap gedaan moet worden
Quine-Duhem: testen van hypotheses / wetenschap is altijd contextafhankelijk, theorie kan
niet direct weerlegd worden want kan liggen aan allerlei factoren buiten het onderzoek om
Postpotivisme: theorie hoeft niet volledig gebaseerd te zijn op observatie en er is
mogelijkheid om falsificerend bewijs ad-hoc aan te pakken
Verfijnd falsificationisme: wetenschappelijke vooruitgang hangt af van de achtergrondkennis,
gewaagde hypothesen wijken af van de heersende opvattingen en zijn het belangrijkst voor
wetenschappelijke vooruitgang
Kuhn: paradigma, pre- en normal science, anomalieën, geen wetenschappelijke vooruitgang
doordat paradigmas onverenigbaar en onvergelijkbaar (incommunserabel) zijn
Feyerabend: er is geen universele methode voor wetenschap, rationaliteit is afhankelijk van
de context, paradigma heeft invloed op wat rationeel is, ‘alles mag’, theorieën zijn
onverenigbaar
Lakatos: er is wel vooruitgang in de wetenschap, falsificatie is belangrijk maar directe
acceptatie met verwerpen is te haastig, research program met harde kern en beschermende
buffer, meerdere RP’s tegelijkertijd kan, progressief = nieuwe vragen en problemen oplossen
en deze moeten natuurlijk zijn ipv ad-hoc, tijdelijk vasthouden aan RP om haastige
falsificaties tegen te gaan is goed, geen universele methode van wetenschap, niet ‘alles
mag’
Logisch potivisme -> Popper -> Quine-Duhem / Postpotivisme / Verfijnd falsificationisme ->
Kuhn -> Feyerabend -> Lakatos
Week 1
H1 PS - Inleiding
Watson in 1913 met behaviorisme: Psychologie is een objectieve, experimentele tak van de
natuurwetenschap met als doel om gedrag te voorspellen en te beheersen
Zonder vertrouwen is er geen financiering in de Psych
Replicatiecrisis en kwestie van wetenschappelijke fraude laten mensen twijfelen aan Psych
,Statistische significantie (p < 0.05): we zijn 95% zeker dat het toe te schrijven is aan een
echt verschil tussen de 2 condities en niet toeval
Peer-review en replicatie belangrijk, maar replicaties worden weinig gepubliceert omdat het
geen nieuwe kennis toevoegt -> ontmoediging repliceren -> replicatiecrisis
Des te meer analyses, des te meer kans op fout-positieve resultaten
Verificatiebias: experiment herhalen totdat het werkt zoals gewenst om de hypothese te
bevestigen
Wetenschappelijke kritiek is erg belangrijk om dit te voorkomen
Falsificatie ook enorm belangrijk: testen of iets onwaar is
Rationalisme: kennis komt uit onszelf
Empirisme: kennis ontstaat door ervaring
Samenvatting empirisme tot logisch potivisme:
- 1600: Francis Bacon introduceert inductie als methode, waarbij wetenschap
resulteert uit observaties, het ordenen van deze observaties en dan hieruit wetten af
te leiden
- 1700: Empiristen zoals Locke en Hume geven aan dat kennis alleen ontstaat door
ervaring
- 1850: Positivisme van Auguste Comte: wetenschap moet zich richten op positieve
waarneembaarheden, geen speculatie / metafysica
- 1900: Positivisme van Ernst Mach: uitgaan van waarneembare feiten, geen theorieën
of modellen want niet waarneembaar
- 1920: Logisch Positivisme / Neo-Positivisme: Theorieën en modellen kunnen worden
gebruikt als ze volledig zijn afgeleid van logica en observatie
LP: belang verificatie in wetenschap, combinatie logica en observatie, ware kennis die het
verschil maakt tussen echte wetenschap en pseudo
H6 PS - Logica
Deductie: conclusies trekken uit premissen
Premissen: beweren dat iets waar of onwaar is (waarheid moet kunnen worden vastgesteld)
Deductie geldig + premissen waar = bewijs voor conclusie
Geldige deductie = de conclusie is logisch geldig (premissen hoeven niet waar te zijn)
Geldigheid is geen waarheid
Inductie: ik zie een witte zwaan, alle zwanen zijn wit
Categorische uitspraken: uitspraken met woorden zoals ‘Alle’ of ‘Sommige’ die bevestigen of
iets tot een specifieke categorie behoort
Aristoteles met vier soorten categorische beweringen:
- A (Affirmative): All MDD are SD
- E (Negative); No MDD are SD
- I (Affirmative): Some MDD are SD
- O (Negative): Some MDD are not SD
I en O zijn specifiek, A en E zijn globaal
Sommige = tenminste 1
Deductief-nomologisch model:
, - Eerste premisse: fungeert als een generalisatie of wet en introduceert het predikaat
(eigenschap van het onderwerp) van de voorspelling
- Tweede premisse: introduceert het onderwerp van de voorspelling als
beginvoorwaarde
- Conclusie: dient als verklaring of voorspelling
Venn-diagram: geldigheid van een conclusie / deductie bepalen via cirkels die elk een
categorie symboliseert van een syllogisme
X = het element
Het ingekleurde deel is leeg
Als X op 2 plekken kan en het op een lijn komt te liggen, is het ongeldig
Conclusie is altijd ongeldig als er tegenspraak is
Het is in de logica onmogelijk om een bewering te bewijzen door de waarheid ervan aan te
nemen en dan conclusies te trekken uit die aanname
In de logica bewijs je juist een bewering door aan te nemen dat ze niet waar zijn en dan
proberen tegenspraak af te leiden (falsificatie)
Bewijs moet onweerlegbaar zijn
De conclusie van een syllogisme kan waar zijn, maar toch kan het syllogisme ongeldig
blijven als het geen juiste redenering is
Propositionele logica: beoordeelt de geldigheid van deducties door proposities te analyseren
(beweringen die waar of onwaar zijn)
Eenvoudige stellingen: beweren nog steeds dat iets waar of onwaar is, maar kunnen niet
eenvoudiger gesteld worden (John heeft verlatingsangst)
Samengestelde stellingen: worden samengesteld uit andere stellingen door logische
verbindingswoorden (en, als, dan) zoals: John heeft verlatingsangst en John heeft een laag
iq
Waarheidsfunctionele operatoren: de verbindingswoorden hebben alleen invloed als ze
worden gecombineerd
De waarheidstabel A en B laat zien dat de stelling waar is als zowel A en B waar zijn (1)
De waarheidstabel A of B laat zien dat de stelling waar is als A of B er zijn
De waarheidstabel voor niet A laat zien dat de stelling waar is als A er niet is
De stelling ‘als A dan B’ is alleen onwaar, als A er wel is en B niet. Voor de rest is het altijd
waar.