Week 1
H1
Cognitie: hoe de geest informatie codeert, opslaat en gebruikt (studeren, beslissingen
nemen, geheugen)
Mentale representaties: gecodeerde en opgeslagen informatie uit de omgeving (plaatjes in je
hoofd van dingen die je voor kunt stellen)
David Marr: het is nuttig om cognitie vanuit drie niveaus te onderzoeken en bekijken:
- Computationele analyseniveau: gericht op begrijpen wat het verstand probeert te
berekenen en waarom (bij lezen: causale verbanden leggen tussen woorden om ze
te begrijpen)
- Algoritmisch analyseniveau: regels en mechanismen begrijpen die de geest gebruikt
(hoe wordt info berekend?, bij lezen: relatie tussen bekendheid van woorden en of
we ze begrijpen)
- (Neurale) Implementatie analyseniveau: welk hersengebied is actief bij welke
activiteit?
Tabula rasa: we worden geboren als blank blaadje zonder aangeboren kennis, waarbij
ervaring de cognitie opbouwt
Dit oude idee klopt niet; kinderen worden geboren met natuurkundig begrip (ondersteund
door violation-of-expectancy, waarbij kinderen langer kijken naar onmogelijke
gebeurtenissen)
Behavioristen: beweren dat observeerbaar gedrag vereist is voor wetenschap (ipv kijken
naar mentale ervaringen)
Cognitieve revolutie werd mogelijk gemaakt door opkomst van objectievere meetmethoden
dan introspectie
Just-noticeable-difference: mate waarin een stimuli moet verschillen om een verschil in
respons te veroorzaken (minimum van verschil dat je opmerkt)
Wet van Weber: het vermogen om een verschil te zien hangt af van de intensiteit van de
stimulus (je ziet ws wel dat er 1 appel mist als er 2 waren, maar niet als er 50 waren)
Wet van Fechner: hoe intenser een stimulus, hoe intenser deze zal worden waargenomen
(hoe smeriger de geur, hoe erger de ervaring hiervan)
Helmholtz: verschillende zenuwen brengen verschillende informatie over. De geest doet een
beste gok om zintuigelijke impulsen om te zetten in waarnemingen. Hij ontdekte dat hij de
snelheid van deze impulsen kan meten door ze te stimuleren en de reactietijd te meten voor
de respons (begin reactietijd).
Donders met Aftrekmethode: reactietijd is korter als men weet wat ze kunnen verwachten
(hersenfasen van verwerking zijn voorbereid), het tijdsverschil tussen wel en geen
voorbereiding geeft de verwerkingstijd aan van een taak
Wundt: hield zich vooral bezig met hoe fysieke gewaarwordingen worden omgezet in
ervaringen
Structuralisme: structurele componenten benadrukken van het mentale leven
Introspectie: eigen ervaringen observeren
,Kritiek hierop: bewuste ervaring kan niet begrepen worden door naar de basiscomponenten
te kijken, Gestalt: je begrijpt Mozart ook niet adhv individuele noten, het geheel is meer dan
als je de delen bij elkaar optelt (introspectie is ook kut en niet objectief)
Opkomst van behaviorisme / gedragspsychologie: alles moet objectief meetbaar zijn om van
psychologie een wetenschap te maken, leren = waarneembare veranderingen door
associaties, functionalisme ook belangrijk, Cognitieve Revolutie kwam vvg in beeld doordat
behaviorisme niet alles kon verklaren; er moest rekening gehouden worden met mentale
processen
Cognitieve revolutie:
- Chomsky: operante conditionering van behaviorisme klopt niet, taalverwerving van
kinderen kan niet worden verklaard
- Tolman: ratten kunnen cognitieve kaarten aanmaken met herinneringen, waardoor ze
de omgeving kunnen leren kennen
- Shannon met informatietheorie: een bericht kan gehercodeerd worden in eenheden
die gedecodeerd kunnen worden door ons systeem. Gaf aanleiding tot het
kortetermijngeheugen (7+-2 items van informatie), vervolgens geheugenonderzoek
mogelijk.
Cognitieve primaathypothese: cognitieve interpretaties gaan vooraf aan een emotionele
respons
Affectieve primaathypothese: emotie gaat vooraf aan cognitie
Somatic marker hypothese: emoties beïnvloeden onze beslissingen en acties
Emotie was eerst ruis (objectief) in de cognitieve psych, er wordt steeds meer een link
tussen de 2 gelegd
Begin van de cogn. psych veel focus op visuele verwerking, nu meer op redeneren en
geheugen etc
H2
Dualisme: de geest is een niet-fysieke entiteit, geschieden van het lichaam (ontvangt info en
stuurt lichaam aan via de hersenen)
Materialisme: alle cognitie is het resultaat van neurale activiteit en dus de hersenen
Cognitieve neurowetenschap: studie van neurale mechanismen achter cognitie en gedrag
Functionele specialisatie: verschillende hersengebieden dienen voor verschillende
cognitieve vaardigheden
Neuronen: zenuwcellen (elke ontvangt en stuurt input). Dendrieten: ontvangen input van
andere neuronen. Cellichaam / soma: zorgt voor de machinerie. Axon: geeft signalen door
aan andere neuronen. Als de input de drempel overschrijdt leidt het tot een actiepotentiaal
en geeft het door. NT’s zijn stoffen die vrijkomen voor communicatie tussen neuronen.
Neuronen communiceren via NT’s over synapsen. Het presynaptische neuron maakt het
vuren van het postsynaptische neuron makkelijk. Gliacellen geven functionele
ondersteuning.
De linkerhersenhelft verwerkt sensorische functies voor de rechterkant van het lichaam en
andersom. De buitenste laag (hersenschors) heeft groeven en bulten om het oppervlak te
vergroten. Elke hersenhelft heeft vier kwabben:
- Occipitale kwab: visuele perceptie (primaire visuele cortex)
- Temporale kwab: perceptie, geheugen en taal
, - Frontale kwab: denken, redeneren, alles van t werkgeheugen
- Pariëtale kwab: controleren van acties
Cerebellum: controleert fijne motorische bewegingen en complexe gedachten
Prosopagnosie: verminderd vermogen om gezichten te herkennen
Methoden uit moderne technologie verschillen in: ruimtelijke resolutie (vermogen om te
bepalen waar neurale activiteit plaatsvindt), temporele resolutie (vermogen om te bepalen
wanneer de neurale activieit plaatsvindt) en invasiviteit (impact op de participant)
Neuropsychologie: bestudeert gedragsgevolgen van hersenbeschadiging
Functionele specialisatie maakt t mogelijk om hersenmechanismen te koppelen aan gedrag /
kenmerken.
Broca’s gebied: patiënt kan niet goed spreken, maar taal wel begrijpen
Wernicke’s gebied: patiënt kan wel goed spreken, maar taal niet begrijpen
Beroerte: zuurstof in de hersenen wordt onderbroken, onomkeerbare neurale dood als
gevolg
Neurale activiteit is elektrisch, actiepotentialen kunnen hierdoor gemeten worden
Elektrofysiologie: mogelijkheid om elektriciteit van neuronen te meten met behulp van
elektroden (deze plaatsen op interessante gebieden om signalen op te vangen)
Doel: manipuleren afvuursnelheid om de functie aan te tonen
Hersencellen zijn selectief: reageren sterk op bepaalde stimuli
Elektrocorticografie (ECoG): elektroden worden in de scheldel geïmplanteerd, om
bijvoorbeeld bij epilepsie de aanvallen te lokaliseren (hoge ruimtelijke en temporele
resolutie, maar is erg invasief)
Elektro-encefalografie (EEG): elektroden plaatsen op de hoofdhuid, voor bv meten van
slaappatronen, nuttig voor meten van functies in reactie op een stimulus (eventrelated
potential), hoge temporele precisie en niet invasief door geen risico’s, slechte ruimtelijke
resolutie omdat het gebundelde activiteit verzamelt
Functionele magnetische resonantiebeeldvorming (fMRI): beeldvorming van de hersenen,
gedetailleerd overzicht van bv een tumor of breuk, niet-invasief, verschil met MRI is dat de
fMRI ook de hersenfunctie kan meten door zuurstofgehalte in bloed in de hersenen te meten
waarbij een hoger zuurstofgehalte duidt op activiteit (BOLD). Verhoogde activiteit =
neuronen voeren meer AP’s uit, hiermee kijken welke gebieden actiever zijn. Temporele
resolutie is slechter dan andere methoden, door afhankelijkheid zuurstofgehalte. Functional
brain mapping (via fMRI); functies lokaliseren naar specifieke gebieden in de hersenen via
de fMRI metingen, helpt bij voorspellen mogelijke afwijkingen door schade.
Magnetic resonance imaging (MRI): gebruik van een magnetisch veld en radiopulsen,
waarbij verschillende structuren verschillende magnetische eigenschappen hebben en er
vvg een tweedimensionaal beeld ontstaat waaruit info over afwijkingen gehaald kan worden
Transcraniële magnetische stimulatie (TMS): hersenactiviteit tijdelijk verstoren door
magnetische pulsen op de hoofdhuid, veilig, elektrische stroomstoot door schedel wat een
virtuele laesie (beschadiging) veroorzaakt, helpen met causaliteit vaststellen, grote
temporele resolutie, diepe hersenstimulatie voor depressieve patiënten, invasief want risico
op aanvallen en ongemak, bereik is ook beperkt want kan diepere hersenstructuren niet
bereiken