Week 1
H1
Zenuwstelsel heeft twee soorten cellen: neuronen (ontvangen info en geven die door) en
gliacellen (veel functies) (ongeveer evenveel neuronen als gliacellen)
Membraan: oppervlak van een cel (scheidt de inhoud van de cel van de buitenwereld)
Het membraan is semipermeabel: verhindert de doorgang van veel chemische stoffen, maar
zorgt ook voor gecontroleerde uitwisseling van water, zuurstof en belangrijke chemicaliën
zoals natrium en kalium
Alle cellen hebben een kern: structuur die chromosomen bevat
Mitochondrium: structuur die metabolisch actief is en de cellen van energie voorziet, geërfd
door genen van je moeder, hersenen zijn meest afhankelijk hiervan omdat ze de meeste
energie gebruiken
Overactieve mitochondriën kunnen leiden tot oververhitting en onderactiviteit tot pijn,
depressie en autisme
Cellen bevatten ook ribosomen: structuren die nieuwe eiwitten aanmaken (bouwstoffen van
een cel) (sommige ribosomen zitten vast aan het endoplasmatisch reticulum; netwerk van
buisjes die het transport van eiwitten mogelijk maken)
Alle neuronen hebben een soma (cellichaam met kern en mitochondriën), dendrieten (info
van andere neuronen ontvangen, hoe groter het oppervlak waarop synaptische receptoren
liggen, hoe meer info ze kunnen ontvangen), axon en presynaptische uiteinden (de kleinste
hebben soms geen axonen of dendrieten)
Motorneuron: voert impulsen via het axon naar een spier
Sensorisch neuron: aan 1 kant gespecialiseerd om gevoelig te zijn voor specifieke stimulatie
Het axon geeft impulsen door naar een ander neuron, orgaan of spier
Veel axonen zijn bedekt met myelineschede (isolerend materiaal) met onderbrekingen
(knopen van Ranvier)
Het uiteinde heeft een zwelling die de presynaptische terminal wordt genoemd (punt waar de
axon stoffen los laat)
Afferent axon: voert info naar een structuur
Efferent axon: voert info weg van een structuur
Interneuron: als de dendrieten en axonen van een cel zich in 1 structuur bevinden
Astrocyten: wikkelen zich rond de synapsen van verwante axonen (beschermt de neuronen
tegen chemische stoffen en NT’s opnemen uit axonen en deze vvg vrijgeven, om verwante
neuronen te helpen met boodschapen versturen in golven en lichaamsritmes genereren)
Microglia: verwijderen virussen en schimmels uit de hersenen (ook zwakste synapsen
verwijderen)
Oligodendrocyten en Schwann cellen bouwen de myelineschede rondom de axonen
Radiala glia: begeleiden de migratie van neuronen tijdens embryonale ontwikkeling
Bloed-hersenbarrière: mechanisme dat de meeste chemische stoffen buiten de hersenen
houdt
Virus dringt cel binnen -> mechanismen duwen virusdeeltjes uit de cel -> immuunsysteem
detecteert en doodt het virus -> immuunsysteem doodt de cel
Echter kan dit niet met neuronen, want deze mogen niet zomaar dood agzn dit
onherstelbare schade op zou leveren aan de hersenen
,Hierdoor is de bloed-hersenbarrière nodig: deze barrière zorgt ervoor dat er weinig
schadelijke chemicaliën de hersenen kunnen bereiken
Bepaalde virussen zoals hondsdolheid (syfilis) passeren deze barrière wel, dit infecteert de
hersenen en leidt tot de dood
Microglia zijn effectief en bestrijden neuronen zonder ze te doden in de hersenen, hierdoor
kan het virus onder controle blijven zonder het te elemineren
De barrière werkt via endotheelcellen die binnen de hersenen zo nauw verbonden zijn dat ze
de doorgang van chemicaliën blokkeren, dit werkt niet zo in het hele lichaam omdat het ook
negatieve gevolgen kan hebben door nuttige chemicaliën tegen te houden
Hoe snel een medicijn werkt, hangt af van hoe makkelijk het oplost in vetten en dus deze
barrière passeert
Voor bepaalde chemicalién maken de hersenen gebruik van actief transport: energie
gebruiken via eiwitten om chemicaliën naar de hersenen te pompen via het bloed
Bij Alzheimer krimpen de endotheelcellen waardoor er schadelijke chemicaliën in de
hersenen kunnen komen
Neuronen zijn afhankelijk van glucose (kan de barrière passeren), terwijl de meeste cellen
koolhydraten en vetten gebruiken als energiebron
Voor metabolisatie van glucose is veel zuurstof nodig
Om glucose te kunnen gebruiken heeft het lichaam thiamine (vitamine B1) nodig
Langdurig tekort aan vitamine B1 (alcoholisme) leidt tot afsterving neuronen en uiteindelijk
Korsakoff (ernstige geheugenstoornis)
De bacteriën in je darmen zijn genetisch niet van jou (gasten in het lichaam) en beïnvloeden
de hersenactiviteit op 2 manieren: het stimuleren van de nervus vagus (darmen naar
hersenen) en het vrijgeven van chemische stoffen in het bloed zoals aminozuren en
vitamines, de hoeveelheid hiervan en het type van deze chemicaliën beïnvloeden de
stemming en motivatie
Stress en depressie verhoogt het soort bacteriën die schade veroorzaken
Het vervoeren van elektrische impulsen werkt zo: een lange rij met mensen die elke keer in
elkaars hand knijpen en als er in jouw hand geknepen wordt, knijp jij weer in die van de
volgende
Een aanraking verder van je hersenen voelt niet zwakker dan eentje die dichterbij is
Rustpotentiaal: verschil in elektrische lading tussen de binnen en buitenkant van de neuron
Het membraan bedekt de neuron, deze bestaat uit twee lagen die bepaalde chemicaliën
doorlaten
In rust houdt het membraan de elektrische gradiënt in stand (polarisatie), een verschil in
lading tussen de binnenkant (negatief) en de buitenkant van de cel. Dit is het rustpotentiaal
(-70mV). Hierdoor is het neuron bereidt om te reageren op prikkels.
Selectieve doorlaatbaarheid van membraan: sommige chemische stoffen stromen er vrij
doorheen, andere niet. De natrium en kalium kanalen zijn gesloten tijdens de rust.
Natrium-kalium pomp: transporteert drie natriumionen uit de cel en zuigt twee kaliumionen
aan, hierdoor zijn er meer natriumionen buiten de cel en meer kaliumionen binnen de cel.
Concentratiegradiënt: verschil in verdeling van ionen over het membraan
Negatief geladen ionen zorgen voor polarisatie van het membraan
Nettochloridestroom ontstaat als de membraanpolarisatie verandert
,Door het rustpotentiaal kan een neuron snel reageren en is het voorbereid om krachtig te
reageren op een prikkel, hierdoor is het de energie waard om te steken in de natrium-kalium
pomp.
Actiepotentialen: boodschappen die door de axonen worden verzonden
Hyperpolarisatie: negatieve lading in een neuron verder verhogen
Depolarisatie: de polarisatie tot 0 brengen, als deze de drempel bereikt dan opent het
membraan zijn kanalen waardoor natriumionen naar binnen stromen, waardoor de potentiaal
omhoog stuwt.
Stimulatie voorbij de excitatiedrempel produceert een actiepotentiaal
Alles-of-niets wet: de snelheid van een actiepotentiaal is onafhankelijk van de intensiteit van
de prikkel die dit inititieert, zolang het de drempel maar bereikt
Hetzelfde als aanzetten van een lamp: harder op de knop drukken laat het licht niet feller
branden
Dikkere axonen zenden actiepotentialen sneller uit
3 principes van actiepotentiaal:
- Natriumionen bevinden zich eerst buiten het neuron en kaliumionen binnen het
neuron
- Als het membraan depolariseert, gaan de kanalen in het membraan open
- Op het hoogtepunt sluiten de natriumkanalen zich
De kanalen die natrium en kalium reguleren zijn spanningsafhankelijk: hun doorlaatbaarheid
hangt af van het spanningsverschil over het membraan
Plaatselijke verdovingsmiddelen hechten zich aan natriumkanalen van het membraan,
waardoor de natriumionen niet binnendringen zodat de boodschap van pijn via axonen niet
naar de hersenen gestuurd kan worden
Progressie van het actiepotentiaal: de transmissie van een actiepotentiaal langs een axon
Wanneer een actiepotentiaal terugkoppelt naar een dendriet, wordt de dendriet gevoelig
voor structurele veranderingen die leren mogelijk maken
Actiepotentiaal:
Gebied van de axonmembraan bereikt drempel -> kanalen gaan open -> natriumionen
stromen binnen -> positieve lading opent gevoelige natriumkanalen op het volgende punt ->
natriumpoorten gaan dicht op t hoogte punt -> kaliumkanalen blijven open, waardoor het
membraan terugkeert naar depolarisatie -> kaliumkanalen sluiten ook
Ongevoelige periode: verzet tegen productie van verdere actiepotentialen
Absolute refractaire periode: eerste deel van deze periode waarbij het membraan geen
nieuw AP kan produceren, ongeacht de stimulatie
Relatief refractaire periode: tweede deel van deze periode waarbij er een sterkere stimulus
nodig is dan normaal om een AP te initiëren
Myelineschede: isolatiemateriaal met behulp van vetten en eiwitten
Gemyeliniseerde axonen: zijn bedekt met vetten en eiwitten, zorgen voor hogere snelheid
Knopen van ranvier: myelineschede wordt soms onderbroken door korte stukjes
, Saltatorische geleiding: springen van AP’s van knoop tot knoop, verhoogt de snelheid en
bespaart energie
Lokale neuronen: kleine neuronen zonder axon die alleen communiceren met hun buren,
produceren geen AP
Grotere stimulatie leidt hier tot grotere depolarisatie (graded potential)
H2
Reflexen: automatische spierreacties op stimuli
Reflexboog: circuit van neuronen naar spierreactie (sensorisch -> inter -> motor -> spier)
Sherrington met verschillende kenmerken van reflexen die wijzen op eigenschappen van de
synaps:
- Snelheid van reflex en vertraagde transmissie vanuit de synaps: de tijd van receptor
-> ruggenmerg -> spier zou ongeveer 15 m/s zijn, maar er treedt vertraging op wnr
neuronen met elkaar communiceren bij de synaps
- Temporale sommatie: herhaalde stimuli hebben een cumulatief effect (temporal
summation). Herhaaldelijke prikkeling van de postsynaptische neuron (ontvangt
transmissie) kan de drempel overschrijden doordat de prikkeling zich blijft optellen,
geleverd door de presynaptische neuron. Graded potentials kunnen zowel exciterend
(depolarisatie) als inhiberend (hyperpolarisatie) zijn. Depolarisatie staat ook wel
bekend als het excitatoire postsynaptische potentiaal.
- Ruimtelijke sommatie: synaptische inputs van verschillende locaties combineren hun
effecten op 1 neuron. Vaak is dit nodig om 1 neuron te exciteren / de drempel te
bereiken.
- Inhibitoire synapsen: Kneepje in voet -> sensorisch neuron -> interneuron ->
motorneuronen activeren vvg zowel de ene voet als de andere voet zodat het
evenwicht behouden blijft. Dit is een vb van het inhibirende postsynaptische
potentiaal: wanneer de binnenkant van de cel negatiever wordt, hyperpolariseert). Zo
kan je in je lichaam 1 plek stimuleren en de andere remmen
Spontane afvuursnelheid: periodieke productie van actiepotentialen van een euron
Synaps:
1. Neuron maakt NT’s
2. AP’s verplaatsen over axon, bij presynaptische terminal zorgt AP ervoor dat er
calcium binnenkomt, laat NT’s los en zo in de synaptische spleet (ruimte tussen
presynaptisch en postsynaptisch neuron)
3. De vrijgekomen cellen hechten zich aan receptoren en veranderen de activiteit van
de postsynaptische neuron
4. NT’s scheiden van receptoren
5. NT’s worden teruggestuurd naar presynaptisch neuron of verdwijnen
Stikstofmonoxide: veelvoorkomend NT, verwijdt bloedvaten waardoor bloedstroom toeneemt
in een bepaald gebied
Neuronen maken alle NT’s vanuit aminozuren (eiwitten)
Om het serotonineniveau te verhogen, moet je koolhydraten eten (koolhydraten verhogen
insuline waardoor concurrerende aminozuren uit de bloedbaan worden verwijderd)