Aantekeningen van alle hoorcolleges van het jaar 2019/2020. Zeer uitgebreid aangezien toegang tot weblecture ervoor zorgde dat ik kon terugspoelen zodat ik alles wat belangrijk was kon meetypen.
KENNISCLIP: INTERNE MARKT EN
MEDEDINGINGSRECHT
MR. DR. MARC VEENBRINK
Interne markt
Het interne marktrecht gedeelte bestaat uit twee terreinen namelijk
fundamentele vrijheden (vrij verkeer van personen, goederen, diensten en
kapitaal) en het mededingingsrecht. Bij fundamentele vrijheden is art. 18,
30, 34, 35, 45, 49, 56 en 110 VWEU, richtlijn 2004/38, richtlijn 2006/123
en verordening 492/2011 van belang. Bij het mededingingsrecht is art.
101 en art. 102 VWEU en verordening 139/2004 van belang.
De interne markt is ooit opgericht om vrede en veiligheid maar ook om
welvaart te bevorderen. Productiefactoren kunnen in de interne markt
vrijelijk bewegen. In de Europese Unie hebben wij een grote interne markt
waarin productiefactoren zoals werknemers vrijelijk kunnen bewegen. Je
vergroot hiermee de kans dat de beste persoon op de beste plek uitkomt.
Je kan hierbij ook denken aan andere productiefactoren zoals grondstoffen
en kapitaal. Lidstaten mogen geen belemmeringen opwerpen in deze
interne markt. Stel dat er in Duitsland een regel is dat Duitse bedrijven
alleen Duitse werknemers mogen aannemen dan is er sprake van een
belemmering. Dan komt niet de beste persoon op de beste plek terecht.
Ook bedrijven kunnen belemmeringen opleggen bijvoorbeeld Apple en
Samsung door bijvoorbeeld de markt te verdelen. Apple zou alleen
producten verkopen in zuidelijke lidstaten en Samsung in de noordelijke
lidstaten. Dit betekent dat wij in Nederland alleen nog maar Samsung
telefoons kunnen kopen. Dit is ook een belemmering van de markt en dit
is ook slecht voor de welvaart van de Europese Unie.
Vier fundamentele vrijheden
De vier fundamentele vrijheden zijn met name gericht aan lidstaten. Dit
betekent dat lidstaten belemmeringen kunnen opwerpen en die kunnen
worden weggenomen door die vier fundamentele vrijheden.
Mededingingsrecht richt zich met name op bedrijven/ondernemingen. Dit
is niet zo zwart-wit. Zo heeft art. 45 VWEU horizontale rechtstreekse
werking. Dit betekent dat je als werknemer deze bepaling kan inroepen
tegen een particulier bedrijf. Bedrijven kunnen dus ook onder art. 45
VWEU belemmeringen opwerpen. Daarentegen geldt in het
mededingingsrecht niet dat alleen maar ondernemingen belemmeringen
kunnen opwerpen maar ook lidstaten. Lidstaten kunnen bijvoorbeeld een
selectief voordeel geven aan een bedrijf zoals bijvoorbeeld
belastingvoordeel aan de Starbucks.
Bij de vier fundamentele vrijheden is het altijd van belang om te kijken of
er een grensoverschrijdend element aanwezig is. Als dat er niet is dan is
het nationaal recht van toepassing. Is dit er wel dan is het Europese recht
van toepassing. Hierna moet je bepalen waar je mee te maken hebt
1
,bijvoorbeeld als je met een goed te maken hebt dan ga je naar het vrij
verkeer van goederen. Bij goederen hebben we geen bijzondere
maatregelen (geen richtlijnen of verordeningen in het veld). Dit betekent
dat er geen harmonisatie maatregelen bij het vrij verkeer van goederen is.
Dit houdt in dat er een viertal bepalingen overblijven namelijk art. 30, 110
(tarifair) en art. 34 en art. 35 VWEU (non-tarifair). Tarifaire belemmeringen
zijn belemmeringen van financiële aard bijvoorbeeld door heffing te
moeten betalen voor je importschoenen uit Italië. Als er een casus is over
niet-financiële belemmeringen dan ga je naar art. 34 of art. 35 VWEU.
Denk hierbij aan een verkoop verbod van het boek Lolita van Vladimir
Nabokov omdat het de zedelijkheid in het geding zou kunnen brengen. Je
komt dan uit op art. 34 VWEU omdat het geen belemmering is van
financiële aard. Eventueel kan dit wel gerechtvaardigd worden.
Daarnaast zijn er nog allerlei andere bepalingen in het vrije verkeer zoals
het vrije verkeer van personen en diensten. Deze worden samengepakt. Er
dient een onderscheid te worden gemaakt tussen natuurlijke personen en
rechtspersonen. Natuurlijke personen kunnen namelijk belemmerd worden
in verschillende hoedanigheden. Stel je gaat naar Italië en je wil daar
studeren aan de universiteit maar je wordt niet toegelaten omdat je geen
Italiaans spreekt. Je wordt op dat moment belemmert als student (als niet
economisch actief persoon). Niet economische actieve personen kunnen
zich beroepen op art. 18 e.v. VWEU of richtlijn 2004/38 (de
burgerschapsrichtlijn). Daarnaast kunnen natuurlijke personen ook
economisch actief zijn zoals werknemer of zelfstandig. Bij de werknemer
moet je denken aan art. 45 VWEU, verordening 492/2011 en richtlijn
2004/38. Hoe bepaal je nu of iemand werknemer of zelfstandige is? Er
dient te worden gekeken of een persoon onder gezag van een ander
werkzaamheden verricht. Als het antwoord daarop ‘ja’ is dan hebben we te
maken met een werknemer en is het antwoord ‘nee’ dan hebben we te
maken met een zelfstandige. Een zelfstandige kan diensten aanbieden en
die kan dat doen langdurig en dan gaan we naar de vrijheid van vestiging
of op korte termijn (even de grens over om de diensten aan te bieden) dan
zit je bij het vrij verkeer van diensten. Voor de vrijheid van vestiging gaan
we naar art. 49 VWEU, richtlijn 2006/123 en richtlijn 2004/38. Bij diensten
gaan we naar art. 56 VWEU, richtlijn 2006/123 en richtlijn 2004/38. Op
deze manier kan je ervoor zorgen dat je bij de juiste bepaling uitkomt.
Voor een rechtspersoon is het iets makkelijker want een rechtspersoon
kan geen student of werknemer zijn. Bij een rechtspersoon kan je daarom
rechtstreeks naar de vrijheid van vestiging of diensten. Daarnaast kan een
rechtspersoon geen rechten ontlenen aan de burgerschapsrichtlijn want
die zit op de migratierechten van natuurlijke personen. Een rechtspersoon
kan zich alleen beroepen op art. 49 (vestiging) VWEU of 56 (diensten)
VWEU en op richtlijn 2006/123.
Mededingingsrecht
In het mededingingsrecht hebben we een tweetal regels: (1) regels die
betrekking hebben op bedrijven/ondernemingen en (2) regels die
betrekking hebben op de lidstaten (staatssteun). De staatssteunregels
2
,worden niet behandeld in deze cursus. Er zijn nog maar een drietal
materiële regels over namelijk (1) de concentratieverordening namelijk
verordening 139/2004, (2) art. 101 VWEU en (3) art. 102 VWEU. Die
concentratieverordening gaat over concentraties. Een concentratie is een
fusie, overname of een bepaalde joint venture. Als een casus daarover
gaat dan kun je naar deze verordening toe en in die verordening blijft. Als
het daar niet over gaat dan val je terug op art. 101 of art. 102 VWEU. Art.
101 VWEU is het kartelverbod en art. 102 VWEU is het verbod van het
misbruik van een dominante positie. Art. 101 VWEU ziet op gedragingen
van meerdere ondernemingen. Ondernemingen die de markt bijvoorbeeld
verdelen zoals Samsung en Apple. Art. 102 VWEU ziet op het gedrag van
één onderneming. Let wel: in art. 102 VWEU staat het verbod van misbruik
van een dominante positie door een of meer ondernemingen. Streep die
meer door want het wordt niet behandeld in deze cursus en het komt
eigenlijk niet voor. Dus art. 101 VWEU voor meer ondernemingen en art.
102 VWEU voor één onderneming.
HOORCOLLEGE 01: DE INTERNE MARKT & VRIJ
VERKEER VAN GOEDEREN I (TARIFAIRE
BELEMMERINGEN)
MR. DR. MARC VEENBRINK
Opzet van het college
Er zijn wijzigingen omtrent het tentamen ten opzichte van het jaar ervoor.
Het tentamen is nu opgesplitst in twee tentamens namelijk in december
het intellectuele eigendomsrecht in december en het interne marktrecht
gedeelte in januari. Het gemiddelde van beide onderdelen is je cijfer maar
je dient voor beide onderdelen een voldoende te halen.
Interne markt
Het interne marktrecht bestaat uit twee pijlers namelijk de vier
fundamentele vrijheden en het mededingingsrecht. In art. 26 lid 2 VWEU is
beschreven wat de interne markt inhoudt. Hierin staan de vier
fundamentele vrijheden in beschreven: goederen, diensten, personen en
kapitaal. Deze vrijheden zijn over het algemeen gericht voor de lidstaten,
dit betekent dat lidstaten geen belemmeringen mogen opleggen ten
aanzien van die vier fundamentele vrijheden. Dit ligt iets genuanceerder.
Er zijn ook vrijheden die horizontale rechtstreekse werking hebben.
Horizontale rechtstreekse werking is een bepaling die je kan inroepen van
een natuurlijk persoon tegen een ander natuurlijk persoon of een
rechtspersoon. Bij het vrij verkeer van werknemers (art. 45 VWEU) heeft
horizontale rechtstreekse werking. Dit betekent dat een werknemer dit
kan inroepen ten opzichte van zijn werkgever. Soms kunnen ook bedrijven
belemmeringen opwerpen tegen die vier fundamentele vrijheden.
Ook bestaat er nog het mededingingsrecht. Het mededingingsrecht willen
we voorkomen dat bedrijven/ondernemingen belemmeringen opwerpen.
Ook zijn er bepalingen in het mededingingsrecht die ook gericht zijn aan
3
, lidstaten (staatssteunregels). Het staatssteunrecht wordt niet verder
besproken in deze cursus. Vandaag staat het vrij verkeer van goederen
besproken en specifiek de tarifaire belemmeringen.
Een tweetal elementen zijn bij de vrij verkeerbepalingen altijd van belang
namelijk (1) grensoverschrijdend element en (2) harmonisatie. Het
grensoverschrijdend element bepaalt wanneer het Europees recht van
toepassing is of wanneer het nationaal recht van toepassing is. In het
mededingingsrecht hebben we ook zo’n element alleen heet het effect op
de tussen staatse handel en wordt het ook anders uitgewerkt. Bij de vrij
verkeerbepaling heb je altijd een grensoverschrijdend element nodig
namelijk iets of iemand die de grens overgaat. Goederen, natuurlijke
personen, rechtspersonen, diensten (zoals een televisiezender) en kapitaal
kunnen de grens overgaan. Voor het Europese recht moet er dus een
grensoverschrijdend element zijn maar toch hoeft dit niet altijd het geval
te zijn. Ook hier zijn weer uitzonderingen op en een van die uitzonderingen
heeft te maken met de dienstenrichtlijn en dit wordt over een aantal
weken besproken. Als je eenmaal hebt bepaald dat het Europese recht van
toepassing is (iets of iemand gaat de grens over) dan moet er altijd
gekeken worden welke bepaling van het Europese recht van toepassing is.
Het verdrag bevat de algemene bepalingen (algemene regels) maar
daarnaast bestaat er heel veel harmonisatie in de Europese Unie
(specifieke regels). Als er een specifieke regel is dan moet je die
toepassing want die gaan voor de algemene regel.
In deze cursus zullen wij een aantal harmonisatieregeling gaan bespreken.
Wij gaan kijken naar de burgerschapsregeling, de dienstenrichtlijn en de
verordening 492/2011 (verordening die valt over het vrij verkeer van
werknemers). Bij het vrij verkeer van goederen zullen we geen
harmonisatiemaatregelen bespreken. Je kan hier dus altijd het verdrag
toepassen.
Vrij verkeer van goederen
Bij het vrij verkeer van goederen gaat er een goed de grens over. Wat is
een goed? Dit is een Europees rechtelijk begrip en wordt uitgelegd in het
Europees recht. Anders krijg je allemaal verschillende definities.
Jurisprudentie in het Europese recht creëert deze definities. In de zaak
Commissie/België (of Waalse Stort) heeft het HvJ een definitie gegeven
van het begrip goed. Een goed is al het op geld waardeerbare zaken die
voorwerp kunnen vormen van een handelstransactie. Je moet het dus
kunnen verkopen. Daarnaast kan je goederen onderscheiden van diensten
omdat goederen stoffelijk van aard zijn. Een stoel is een goed want je kan
het verkopen en het is stoffelijk van aard (je kan het aanraken). Een
uitzondering is elektriciteit want is ook een goed maar het HvJ zal het
alleen niet aanraken. Soms kan het lastig zijn om goederen en diensten uit
elkaar te houden bijvoorbeeld een architect die een ontwerp (tekening)
maakt van een huis want een ontwerp staat meestal op papier. Is dit dan
een goed of een dienst? In dit geval wordt het gezien als een dienst omdat
het gaat om het ontwerp van de architect want het ontwerp is niet
stoffelijk (de tekening wel maar het ontwerp niet).
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper radboudrechten. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,49. Je zit daarna nergens aan vast.