Goederenrecht
Week 1
Doelen
U kent de definities als genoemd in de te behandelen lesstof van deze week. Zonder
volledigheid na te streven vallen hieronder o.a. de begrippen ‘vermogensrecht’,
‘goederenrecht’, ‘verbintenissenrecht’, ‘absoluut recht’, ‘relatief recht’, ‘beperkt
recht’, ‘volledig recht’ en ‘afhankelijk recht’.
U kunt rechtsposities kwalificeren en onderbrengen onder het toepasselijke begrip.
U kunt overzien wat de consequenties zijn van de verschillende begrippen.
U kunt uit een casuspositie de toepasselijke begrippen distilleren en deze toepassen.
Lesstof
Hijma/Olthof, Hoofdstuk 1
Hijma/Olthof, Hoofdstuk 2
Hijma/Olthof: Hoofdstuk 6
Nieuwenhuis, Hoofdstuk 1
Arresten
HR 3 maart 1905, Weekblad van het Recht 8191 (Blaauboer/Berlips) (zie: Wikipedia)
HR 17 november 1967, NJ 1968, 42 (Pos/Van den Bosch)
HR 15 november 1991, NJ 1993, 316 (Dépex/Curatoren Bergel)
HR 24 maart 1995, NJ 1996, 158 (Kuikenbroederij)
HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97 (Portacabin)
Week 1 opgaven
Opgave 1
Het vermogensrecht (in de ruime zin van het woord) bestaat (o.a.) uit
het verbintenissenrecht (1) en het goederenrecht (2). Voorts kent het vermogensrecht
termen als goed (3), zaak (stoffelijk object) (4), vermogensrecht (je kan het niet zien) (5) (in
de beperkte zin van het woord), goederenrechtelijk recht (6), absoluut recht (persoon <->
goed (alle zaken en alle vermogensrechten) -> tegenover iedereen) (7) en relatief recht
(persoon <-> persoon) -> tegenover één persoon (8).
Geef bij de onderstaande relaties telkens aan welk van de acht onderstreepte kwalificaties
van toepassing is. Bij iedere relatie zijn meerdere kwalificaties van toepassing.
Alwin koopt een boek in de winkel van Bertrand. Verbintenissenrecht (sluit een
ovk, er is een rechtsrelatie tussen personen, je hebt recht op levering van dat boek)
zaak (het boek), art. 3:2 BW relatief recht, kan je inroepen tegen één persoon
(A levert het recht op tegen B, dus het recht op levering) goed, art. 3:1 BW
vermogensrechten, art. 3:6 BW.
, Bertrand draagt de eigendom van het boek over aan Alwin. Goederenrecht
(tussen een goed en een persoon, de koper en het boek) goed zaak (je kan
het boek oppakken, zien enz., stoffelijk object dat voor menselijke beheersing
vatbaar is) goederenrechtelijk recht (het gaat om een eigendom) absoluut
recht (persoon tegenover het boek en tegenover iedereen oproepen).
Voorwaarden overdracht:
- Beschikkingsbevoegde vervreeder (BBV)
- Geldige titel (GT)
- Levering (L)
RG: Overdracht (OD) (ook wel: Cessie)
Charles heeft een vordering op David ter waarde van €500,-. Verbintenissenrecht
(relatie tussen personen) goed (alle zaken en vermogensrechten), art. 3:1 BW
Vermogensrechten, art. 3:6 BW relatief recht (tegenover één persoon).
Charles draagt zijn vorderingsrecht op David over aan Egbert, en wel voor het bedrag
van €450,-. Goederenrecht (goed gaat over in het vermogen van iemand anders)
goed, art. 3:1 BW (alle zaken en vermogensrechten) Vermogensrecht
(overdraagbaar), art. 3:6 BW relatief recht (recht kun je inroepen tegen één
persoon).
Frans vestigt ten behoeve van Gerard een erfdienstbaarheid op zijn erf. (G moet over
het terrein van F) verbintenissenrecht (recht tussen personen) Goed
Vermogensrecht (is onzichtbaar) goederenrechtelijk recht absoluut recht
Hilbert is rechthebbende van het auteursrecht dat rust op zijn boek Een schone
winterdag. het valt buiten het goederenrecht en verbintenissenrecht, maar
het is wel een absoluut recht (je kan het oproepen tegenover iedereen). Wordt
getypeerd als een vermogensrecht van onderscheiden aard.
Hilbert draagt zijn auteursrecht over aan I. je kan het wel overdragen, maar valt
wel buiten het goederenrecht.
Opgave 2
Het vermogensrecht maakt naast de kwalificaties van opgave 1 ook gebruik van de volgende
kwalificaties: volledig recht (recht van eigendom, vorderingsrecht en IE recht) (1), beperkt
recht (niet volledig) (2), moederrecht (beperkt recht is soms afkomstig uit een volledig
recht), dus het recht waaruit een beperkt recht is afgeleid, de bron waar een ander recht uit
voortvloeit) (3) en afhankelijk recht (3:7, 3:8) (4).
Geef bij de onderstaande relaties telkens aan welk van de vier onderstreepte kwalificaties
van toepassing is. Meerdere kwalificaties zijn mogelijk.
Aaldert is eigenaar van een fiets. Volledig recht, art. 5:1 lid 1 BW
, Betty heeft een vordering ter waarde van €500,- op Candy. Volledig recht (niet
afgeleid uit iets anders) Kan ook moederrecht (recht van pand op vestigen).
Dirk heeft op zijn woning een hypotheek gevestigd ter securering en ten behoeve van
de lening die hij heeft afgesloten bij de bank. Met deze lening heeft Dirk de woning
kunnen kopen. Beperkt recht (art. 3:8 het is afgeleid uit het eigendomsrecht
recht van hypotheek) Afhankelijk recht, art. 3:7 (verbonden aan een ander recht,
namelijk het vorderingsrecht)
Gemeente Emmen heeft een stuk grond in erfpacht uitgegeven aan Freek. Freek laat
op dit stuk grond een huis bouwen. Om de bouw van het huis financieel mogelijk te
maken heeft Freek een hypotheek laten vestigen op de erfpacht. Beperkt recht,
art. 3:1 jo 3:6 BW. afhankelijk van vorderingsrecht moederrecht (je leidt het
af uit het recht van erfpacht).
Opgave 3
Na het maken van opgaven 1 en 2 kan je onderstaand schema invullen. Zet een kruisje bij de
kwalificatie als die van toepassing is op het soort goed.
Goed
Goed. R. Verb. R. Abs. R. Rel. R. Bep. R. Afh. R.
Eigendom van
x x
een auto.
Hypotheekrech
t x x x x
Huur van een
x x
fiets.
Octrooirecht
x
Geldvordering
x x
Vruchtgebruik
x x x
Opgave 4
Auto BV is een net opgerichte autogarage. Auto BV neemt zijn intrek in een bedrijfspand
waarin voorheen een verkoper van keukens was gevestigd. Naast de verkoop van auto’s
houdt Auto BV zich ook bezig met de keuring en reparatie van auto’s. Teneinde de auto’s te
kunnen repareren en keuren wordt door Auto BV een autolift aangeschaft opdat de
werknemers gemakkelijk onder de auto kunnen werken. De aanschafprijs van de autolift
bedraagt €42.000,-. De lift wordt op afbetaling gekocht van Lift BV. Lift BV heeft een
eigendomsvoorbehoud (art. 3:92 BW) bedongen. De installatie van de lift geschiedt door Lift
BV, en wel door deze met stevige bouten en moeren op de betonnen vloer te bevestigen.
, Helaas gaat Auto BV reeds snel failliet en wel nog voordat de lift is afbetaald. Zowel de
curator van Auto BV als Lift BV stellen zich op het standpunt dat zij eigenaar zijn van de lift.
a. Geef aan met welke juridische grondslag beide partijen hun respectieve stelling
zullen onderbouwen.
- Auto BV beroept zich op : natrekking, art. 5:3 BW is het een bestanddeel, art
3:4 BW
- Lift BV beroept zich op: eigendomsvoorbehoud, art. 3:92)
Je kan een de autolift wel uit elkaar halen. Zie arrest: Depest/Berkel: 2 criteria:
1) Is het gebouw en het object dat er instaat, hebben ze hier rekening mee
gehouden bij de bouw Nee
2) Als je de lift weggaat is Auto BV dan onvoltooid Nee
b. Geef aan wie eigenaar is van de autolift. Het is geen bestanddeel van Auto BV,
arrest Depest/Berkel, art. 3:4 BW, geen natrekking, art 5:3 BW. Dus Lift BV is
eigenaar van de zaak.
Opgave 5
Schip BV bouwt het casco van een schip met de welluidende naam Lange Wapper. Als Schip
BV het casco heeft gebouwd, besteedt het de afronding daarvan uit aan Afbouw BV zonder
de eigendom van het casco over te dragen. Afbouw BV zal zorg dragen voor o.a. de
installatie van de apparatuur, de motor en zal het schip aftimmeren. Teneinde dit mogelijk te
maken wordt het schip verplaatst van de werf van Schip BV naar de werf van Afbouw BV. Als
Afbouw BV klaar is met de opdracht maar nog voordat het schip wordt teruggevaren naar
Schip BV gaat Afbouw BV failliet. Zowel de curator van Afbouw BV als Schip BV stellen zich
op het standpunt dat zij eigenaar zijn van het schip Lange Wapper, inclusief de aanpassingen
die Afbouw BV heeft aangebracht.
a. Geef aan met welke juridische grondslag beide partijen hun respectieve stelling
zullen onderbouwen.
- Schip BV beroept zich op: natrekking art. 5:3 BW
- Afbouw BV beroept zich op: art. 5:16 BW, zaaksvorming
b. Geef aan wie eigenaar is van Lange Wapper. Je moet het als een schip
beschouwen en wordt dan een bestanddeel, arrest Love/Love, dus Schip BV is de
eigenaar.
Opgave 6
Geef in onderstaande gevallen aan of sprake is van een roerende dan wel een onroerende
zaak, art. 3:3 BW. Geef tevens aan waarom u die mening bent toegedaan.
a. Een bewegende havenkraan die zich kan voortbewegen over rails. arrest:
portacabin belangrijk voor de belasting, want er wordt belasting geheven over
onroerende zaken naar aard en inrichting, bestemd is om duurzaam met de
grond te vestigen ja, het is dus een onroerende zaak.
b. Een woonboot. onroerend, bestanddeel, niet bedoeld om te gaan varen.