SAMENVATTING STAATSRECHT 1
WEEK 1 (STAAT, OVERHEID EN CONSTITUTIE)
Begrippenlijst
- Staten-Generaal (‘Parlement’) = Eerste + Tweede Kamer
- Regering (‘kroon’) = Koning (staatshoofd) + Ministers
- Kabinet = Ministers + Staatssecretarissen (die zitten niet in de Tweede Kamer!)
- Wetgever = Regering + Staten-Generaal
Minister ‘van’ = Minister met portefeuille en dat betekent dat je aan het hoofd van het Ministerie staat.
Minister ‘voor’ = Minister zonder portefeuille. Ze zijn wel Minister, maar vallen onder een ander Ministerie.
Zitten wel gewoon in de Ministerraad en mogen ook meestemmen.
De Staat
1. Gemeenschap van mensen; Groep mensen die iets gemeenschappelijk hebben (bijv.
taal, godsdienst, cultuur, gezamenlijke geschiedenis).
2. Op een bepaald grondgebied; Een afgebakend grondgebied, ergens zijn landsgrenzen
(maar kan ook gesplitst zijn, bijv. Alaska en VS).
3. Waarover (effectief) gezag wordt uitgeoefend Een overheid die gezag uitoefent over de mensen en ook
door een overheid die over dwangmiddelen in staat is dat gezag te handhaven (bijv. straffen/sancties
beschikt; om naleving van de regels af te dwingen). Het moet gaan
om gezag, geen macht. Machtsuitoefening is pas gezag
democratische legitimatie = de burgers als de macht gelegitimeerd is (als in de wet staat dat het
aanvaarden het gezag, want ze hebben er zelf mag). Dus gezag is gelegitimeerde machtsuitoefening (je
voor gekozen. moet bevoegd zijn om dwang uit te oefenen, we hebben
het zelf gekozen).
(4.) Erkenning door andere staten De landen/staten zijn t.o.v. elkaar soevereine staten.
- Soevereiniteit = de oorsprong van alle gezag. Volkenrechtelijke context om te kijken hoe we iets
kwalificeren. Kan ook helpen om te kwalificeren of iets een staat is (bijv. kijken wie de hoogste macht
heeft).
- Condominium = een staat van gedeelde soevereiniteit (bijv. het drielandenpunt en het Fazanteneiland in
een rivier op de grens tussen Frankrijk en Spanje).
- Geweldsmonopolie = de staat heeft het alleenrecht/exclusieve recht om fysiek geweld te gebruiken. We
accepteren dat de overheid ter handhaving fysiek geweld kan toepassen (politie kan ingrijpen). Gezag is
noodzakelijk, want zonder overheid dat gezag kan uitoefenen heb je geen staat.
* Veel staatsrechtelijke regels kunnen niet d.m.v. dwang worden gehandhaafd, omdat de staat zichzelf heel
moeilijk d.m.v. dwang kan handhaven. Er is geen hogere instanties die tegen bijv. de wetgever kan optreden.
Overheid = een verzamelbegrip van verschillende organen die een stukje van de overheidsmacht uitoefenen. De
bevoegdheden komen niet toe aan ‘de overheid’, maar aan delen van de overheid (bijv. minister, gemeenteraad, of
overige bestuursorganen). Publiekrechtelijke bevoegdheden komen toe aan afzonderlijke bestuursorganen (College
van B&W, Gemeenteraad), niet aan ‘de gemeente’, of ‘de overheid’.
- Wie er bevoegd is, staat in de wet (legaliteitsbeginsel). Je weet dan wie er bevoegd is (rechtszekerheid) en
er is een democratische legitimatie voor de machtsuitoefening (de macht is eenzijdig, top-down,
belangrijk dat de macht gelegitimeerd is en niet uit de klauwen loopt).
- De overheidsmacht wordt uitgeoefend in het kader van ‘algemeen belang’. Mag niet in privébelangen
(bijv. als de overheid bepaalt dat er camera’s bij je huis worden opgehangen, om te checken of je een
strafbaar feit pleegt, dan is dat in het kader van het algemeen belang. Maar je hebt zelf ook een
privébelang en die weegt in dit geval zwaarder dan het algemeen belang.
Machtenscheiding (Trias Politica van Montesquieu):
- Wetgevende macht = wetgever
- Uitvoerende macht = bestuur (uitvoering van de wetgeving), bestuursorganen
- Rechtsprekende macht = beslechting van geschillen over de uitvoering van wetgeving
Deze 3 functies moeten aan verschillende organen worden toegekend, ter voorkoming van machtsmisbruik. In de
organen moeten verschillende personen zitten, je kunt niet tegelijkertijd rechter en wetgever en bestuurder zijn.
* Dus er wordt ook nog onderscheid gemaakt in niveaus: functies, organen en personen (incompatibiliteiten)!
1
,Wetten in formele zin = gemaakt door wetgever = Regering + Staten-Generaal
- Als er in de wet staat “bij AMvB” dan betekent dat dat de regering die AMvB maakt. Is de regering
(uitvoerende macht) dan aan het wetgeven of aan het besturen? Ze zijn de wet aan het uitvoeren door
nadere regels te maken, maar ze zijn ook nadere regels aan het maken en dus aan het wetgeven. In NL dus
geen strikte scheiding van de Trias Politica. We vinden het strikt scheiden belangrijk, maar we vinden
nog belangrijker dat er een evenwicht is van machten (Checks & Balances), dus dat ze elkaar over en
weer controleren en corrigeren.
Territoriale machtenspreiding = verdeling van macht over verschillende overheidslagen (Rijk, Provincie,
Gemeente, Waterschappen = onderdelen).
Functionele machtenspreiding = verdeling in functies: wetgevende-, uitvoerende-, rechtsprekende macht.
Staatsvormen
1. Gecentraliseerde eenheidsstaat Het centrale gezag is bepalend. Alle macht is op centraal niveau.
De onderdelen hebben geen zelfstandige positie en geen eigen
bevoegdheden en volksvertegenwoordiging (bijv. in mandaat).
2. Gedecentraliseerde eenheidsstaat Er zijn onderdelen die een zekere mate van zelfstandigheid hebben.
Niet alles is centraal geregeld (provincies/gemeenten hebben
autonomie, ze kunnen bijv. eigen regels introduceren voor hun
grondgebied). De hoogste instantie op centraal niveau heeft wel het
laatste woord (bijv. door toezichtsbevoegdheden of door de normen
hiërarchie). De centrale overheid kan altijd ingrijpen als hij vindt
dat de decentrale overheid een fout maakt. Dit is NL in de EU!
3. Federatie (bondsstaat) De onderdelen (deelstaten) hebben eigen exclusieve bevoegdheden
die rechtstreeks aan de grondwet ontleend worden (=
grondwettelijke exclusieve bevoegdheidsverdeling), en ook een
eigen volksvertegenwoordiging en regering (ook een eigen kamer
in parlement ter behartiging van belangen deelstaten). Als het een
bevoegdheid van een deelstaat is, dan gaat de centrale overheid hier
dus helemaal niet over. Er is bij een federatie vaak een
constitutioneel hof (onafhankelijke derde) om geschillen te
beslechten tussen het geheel en de delen. Bijv. VS en Duitsland.
4. Confederatie (statenbond) Een samenwerking van onafhankelijke staten die samen een staat
vormen. De onderdelen zijn zo zelfstandig, dat het geheel eigenlijk
niet meer een staat is, maar een soort samenwerkingsverband
tussen kleine staatjes. Elke staat heeft een eigen grondwet en de
samenwerking wordt geregeld door het verdrag. Bijv. de VN.
* We weten niet echt wat voor staatsvorm NL is. Het is het Koninkrijk der Nederlanden (NL + Aruba + Curaçao +
Sint-Maarten) en Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn onderdelen van het land NL.
** Interbestuurlijk toezicht = toezicht tussen Rijk en gemeente/provincie (bestuurlijke bevoegdheidsafbakening).
NL is een democratische rechtsstaat
Democratie = het staatsbestuur is in Directe democratie = referendum, volksinitiatief, dat je het volk
overeenstemming met de wil van het vraagt: wie is voor, wie is tegen, steek je hand op.
volk (de burger heeft invloed op wat de
overheid doet). Indirecte democratie = het volk kiest zijn eigen vertegenwoordigers
en die vertegenwoordigers spreken namens het volk (zoals in NL).
De vertegenwoordigers drukken samen uit wat het volk wil
(besluitvorming bij meerderheid, openbaarheid, participatie (=
inspraak bij besluitvorming).
Rechtsstaat = de staat/overheid is 1. Staatsvrije sfeer = er moet een sfeer zijn waar de overheid niet
gebonden aan het recht, dus niet alleen overgaat (bijv. privésfeer). Erkenning van de klassieke
de burgers. Als er geldende wetgeving grondrechten (vrijheidsrechten) en de individuele grondrechten van
is gemaakt, dan is ook de overheid zelf de burger tegen de overheid.
hieraan gebonden. Elke staat moet zich 2. Legaliteitseis = overheidsbevoegdheden/macht moeten altijd
gronden op een soort basisdocument berusten op bevoegdheden uit een wet in formele zin of de
(grondwet). 4 elementen grondwet (het feit dat een BO alleen mag handelen volgens de wet,
koppelt de democratie aan de rechtsstaat).
3. Machtenscheiding, machtsevenwicht = spreiding van
overheidsmacht door verschillende organen die elkaar in evenwicht
houden (checks & balances). Overheid moet in balans zijn.
2
, 4. Onafhankelijke rechtspraak = als je een geschil met de overheid
hebt, dan mag je ervanuit gaan dat de overheid geen invloed kan
uitoefenen op de onafhankelijke rechter (art. 6 EVRM).
Uitwerking principe rechtsstaat
Elke staat moet zich gronden op een soort basisdocument (grondwet). Dit is een document waaraan de staat
zichzelf ook moet houden (legaliteitseis). In dat basisdocument moet de scheiding/verdeling van machten worden
vastgelegd (wetgevende, uitvoerende, rechtsprekende macht). De verdeling van macht moet zo zijn gegarandeerd
dat eigenlijk de wetten zo worden gemaakt in overeenstemming met de volksvertegenwoordiging. Je voorkomt zo
dat BO’s willekeurig optreden en je zorgt ervoor dat BO’s zich houden aan de wet dat dor de
volksvertegenwoordiging is vastgesteld. De rechter, die onafhankelijk is, moet geschillen beslechten o.g.v. de wet,
de wet is dus ook voor hem het uitgangspunt. Art. 16 Gw bepaalt dat het bestuur regels moet maken en dan pas
mag handelen (en dat is het idee van de rechtsstaat).
* 2 grondregels van een democratische staatsorganisatie (volgens het boek)
1. Overheidshandelen (dus van alle BO’s) moet altijd berusten op en in overeenstemming zijn met een
voorafgaande algemene regel (legaliteitseis)
2. Achteraf moet altijd controle mogelijk zijn op wat die overheid doet:
o Politieke controle (door het volk gekozen) bijv. Gemeenteraad spreekt burgemeester aan.
o Rechterlijke controle.
Bronnen van het staatsrecht
Geschreven Ongeschreven Jurisprudentie
- Internationale verdragen - Rechtsbeginselen - Wilnisser Visser
- Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden - Gewoonterecht - Emmense Baliekluivers
- Grondwet - Circus Herman Renz
- Wetten in formele zin en lagere wetgeving
- Reglementen van orde
4 elementen waarin de Grondwet zich onderscheidt van veel andere wetten in formele zin: 1)
Hiërarchische positie, 2) totstandkomingsprocedure/wijzigingsprocedure (verzwaarde procedure), 3) aard van de
normen, 4) ‘ontstaan’ staatsorganisatie (bron van staatsorganisatie, het vormt het huis van de staat).
Vertrouwensregel = Een minister kan niet blijven als de kamer met meerderheid stemt dat hij moet vertrekken.
- Als de Minister nou niet vertrekt, dan is er wel een regel geschonden, maar er is niemand die dat geschil
kan beslechten. Het moet dan onderling worden uitgevochten door de Regering en de Tweede Kamer.
‘Great diffuculty’ in de Federalist Papers = dit betekent dat je als overheid niet alleen over je onderdanen gezag
wil uitoefenen, maar dat je ook in staat moet zijn om jezelf te controleren, want als je dat niet doet dan loopt het uit
de hand. Het gevaar bestaat dan dat de overheid te machtig wordt en dat ze de macht gaan misbruiken.
.
Middeleeuwen (476 – 1453)
Feodalisme (leenstelsel) = de leenheer (vorst/koning) wijst iemand aan die namens hem het gebied gaat besturen
(bijv. een graaf), dit was de leenman. De leenman int belasting namens de leenheer, handhaaft, spreekt recht, en
de leenman levert militairen en geld aan de leenheer als hij deze nodig heeft. Leenmannen stellen zich steeds
onafhankelijker op als de leenheer weinig langskomt, de leen wordt daardoor erfelijk. Om dit te voorkomen stelt
de leenheer bisschoppen aan als leenman, want die hebben toch geen vrouw en kinderen. De bisschop kreeg dus
niet alleen kerkelijk gezag, maar ook wereldlijk gezag (= investituur, het bekleden met macht). De leenheer dacht,
ik benoem ook even de bisschop voor het kerkelijk gezag, de Paus was het hier niet mee eens en er ontstond een
investituurstrijd (deze heeft de Paus gewonnen)
Landsheerlijkheden (10e en 11e eeuw) = op een gegeven moment ontstaat er een soort stabiliteit, er zijn een aantal
gebieden zelfstandig geworden binnen het grote Rijk. Er ontstaan leenstaatjes met andere munten, bestuurders,
regels, rechtspraak, etc. (bijv. Graafschap Holland, Bisdom Utrecht, Hertogdom Gelre, etc.). De vorst van
Duitsland heeft leenmannen aangesteld die bestuurders zijn in de leenstaatjes. Sommige leenmannen zijn zo sterk
geworden dat zij binnen hunnen gebied weer dingen in leen gaan geven, dan worden ze dus eigenlijk leenheer. De
leenstaatjes worden soevereine staten, dit zijn de landsheerlijkheden (ook wel Gewesten genoemd).
Bourgondische Nederlanden (1384 – 1482) = aan het einde van de Middeleeuwen (14 e, 15e eeuw) heeft de Hertog
van Bourgondië in alle verschillende Gewesten de belangrijkste positie verkregen.
3
, Habsburgse Nederlanden (1482 – 1581) = Later komt het in handen van de vorsten uit het huis Habsburg. Een
Habsburger is heel belangrijk, dit is Karel V. Hij regeerde van 1515 – 1555 en was uiteindelijk landsheer van alle
gebieden in NL, maar ook Koning van Duitsland en Spanje. Het waren nog steeds afzonderlijke
‘Gewesten/Staatjes’, maar ze kregen hetzelfde staatshoofd.
- In 1549 werd het recht van erfopvolging in de Habsburgse Nederlanden geüniformeerd (= pragmatieke
sanctie), er werd geregeld dat de Habsburgse Nederlanden steeds als één en ondeelbaar geheel overgeërfd
zouden worden (17 Gewesten). Ook werd toen de rechtspraak en belasting geüniformeerd.
- Het effect van de uniformering was dat ernaast al de plaatselijke besturen ook een centraal bestuur
ontstond, dit was in Brussel. In elk van de 17 Gewesten wees Karel V een vertegenwoordiger (=
stadhouder) aan. De stadhouder was een plaatsvervanger voor Karel V.
- Maar ook voor het centrale bestuur in Brussel had hij een plaatsvervanger nodig, dit waren de
landvoogd(es). De landvoogd(es) wordt bijgestaan door 3 adviesraden (= collaterale raden):
1. De Raad van State (sinds 1531) een adviescollege bestaande uit hoge adel en geestelijkheid.
Adviseerde vooral op het gebied van defensie en buitenlandse zaken.
2. De Raad van Financiën
3. De Geheime Raad
(4). De Grote Raad (in Mechelen) hier wordt de rechtspraak geconcentreerd.
Enkele keren zijn de staten of standen van de Gewesten in gecombineerde vergadering bijeengeroepen, dit
werd de Staten-Generaal genoemd.
- In de 16e eeuw is er het verzet tegen de uniformering. Karel V streeft naar uniformering, terwijl de
uitzonderlijke besturen van de Gewesten juist hel erg hechten aan hun eigen identiteit. Uniformering leidt
tot afschaffing van de eigen voorrechten en privileges en de regels moeten overal hetzelfde worden. Ook
moesten de inwoners veel belasting gaan betalen en was Rooms Katholiek de enig toegestane godsdienst
(dit leidde tot vervolging van de protestanten, godsdienstige inquisitie). Het gezicht van dat verzet is
Willem van Oranje (geboren in 1533).
Republiek der Verenigde Nederlanden (1579 – 1795)
80-jarige oorlog (opstand van 1568 – 1648) = Het verzet is met name de Noordelijke Gewesten die zich verzetten
tegen Spanje.
- In 1579 sluiten de Noordelijke Gewesten een overeenkomst/verdrag waarin ze afspreken dat ze samen
een militaire verdediging tegen Spanje zullen oprichten, met behoud van zelfstandigheid (= Unie van
Utrecht).
- In 1581 is Karel V al een tijd opgevolgd door landsheer Philips II. De Staten-Generaal (besturen van de
afzonderlijke staten) spreken gezamenlijk uit dat zij niet langer Philips II erkennen als landsheer. Dit
wordt aangegeven in het Plakkaat van Verlatinge (‘wij verlaten het Spaanse Rijk’).
- In 1588 aanvaarden de Staten van de 7 opstandelijke Noordelijke Gewesten zelf de soevereiniteit (de
Gewesten zijn zelf de baas). Vanaf dat moment zijn ze de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden.
- De opstand duurt tot 1648 en dan volgt de Vrede van Münster, het einde van de oorlog tussen Spanje en
de Republiek, en ook erkenning van de Republiek volgt (niet meer behoren tot het Spaanse Rijk).
Organisatie van de Republiek
De staatsvorm van de Republiek is een confederatie (statenbond), want de 7 afzonderlijke Gewesten blijven
soeverein, en werken op een beperkt aantal onderwerpen samen (samenwerkingsverband).
De Republiek had een Staten-Generaal, elk Gewest had 1 stem. In de praktijk was Holland de belangrijkste (had
het meeste geld, en was hoofd finacierder). Landsadvocaat/raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt was de
bekendste. Hij was de leider van de delegatie van Holland, hij was belast met de dagelijkse behartiging van de
buitenlandse betrekkingen. Het liep allemaal heel stroperig, want je zat daar in de Staten-Generaal namens je
Gewest, dus als er een nieuw voorstel op tafel lag, dan moest je weer helemaal op je paard terug naar het Gewest
om te overleggen. De afgevaardigden zaten daar unaniem en met ruggespraak (een gesprek met het bestuur hebben
alvorens een besluit te nemen).
- De Stadshouders bestonden nog steeds (plaatsvervanger van Landsheer), terwijl er geen landsheren meer
bestonden. De stadhouders waren belangrijke politieke, bestuurlijke, militaire figuren. Ze hadden veel
kennis van zaken, maar ze hadden niet meer hun oorspronkelijke taak, ze zijn nu ambtenaar van de
soevereine staten.
De Gewestelijke staten = ieder Gewest van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had een eigen
bestuur, dit was de Gewestelijke staten (de statenvergadering met wetgevende en uitvoerende taken). Het dagelijks
bestuur werd gevormd door de Gedeputeerde staten. De Gewestelijke Staten kenden twee speciale functionarissen,
4