Forensische aspecten van kindermishandeling
College 1: Slachtoffer van misbruik, wel of niet vertellen?
Definities
Kinderen zwijgen soms ontzettend lang over misbruik, zelfs totdat ze al lang volwassen zijn. Er is zelfs
een voorbeeld van drie zussen in hetzelfde gezin die alle drie werden misbruikt door hun stiefvader
en dit voor elkaar verborgen hielden. Je ziet hieraan hoe complex het kan zijn. Een kind heeft al
allerlei gedachten over wat er gebeurt als hij het vertelt, helemaal als de dader bedreigingen uit. Er
worden verschillende termen gebruikt in deze context:
- Disclosure: een verklaring afleggen. Dit betekent niet dat er aangifte bij de politie wordt
gedaan, maar het is gewoon dat je het aan iemand vertelt. Het hoeft ook niet tot in de
volwassenheid te duren, je kunt het ook vertellen na een jaar.
- Non-disclosure: niet vertellen over misbruik, omdat er bepaalde drempels zijn.
- Delayed disclosure: vertraagde disclosure, dus als je er niet direct over verteld in de
kindertijd, maar pas later wanneer je volwassen bent. Hier komen ook allerlei andere vragen
bij op als: hoe betrouwbaar is de verklaring dan nog?
Hoe vaak komt non-disclosure voor? En hoe wordt dit onderzocht?
Childhood non-disclosure
Tegenwoordig wordt disclosure niet meer zo vaak onderzocht, maar vroeger wel. Zwijgen over
vergelijkbare onderwerpen als misbruik komt vaak voor (bijv. #metoo bij ongewenste intimiteiten),
hoe zit dit bij kindermishandeling? Summit (1983) was een psycholoog die slachtoffers van
intrafamiliair misbruik behandelde en hij ontdekte dat alle slachtoffers aanvankelijk zwijgen en dat
hier een patroon in zit. Hij noemde dit het Child Sexual Abuse Accomodation Syndrome (CSAAS). Hier
hoort het volgende theoretische model bij op basis van klinische observaties:
1. Er is sprake van schuldgevoel, schaamte en angst bij de slachtoffers.
2. Daarom kiezen ze ervoor het geheim te houden. Dit is hun manier om ermee om te gaan
(accommodatie).
3. Vervolgens is er voorzichtige disclosure, waarbij slachtoffers bijv. beginnen met een
gedeeltelijke verklaring, maar dit later ook weer wat intrekken of ontkennen.
Een kernwaarde in dit model is: disclosure is a proces, not an event. Disclosure is niet heel zwart-wit,
maar het gaat heel voorzichtig. Dit model is ook toepasbaar is op daders van buiten de familie. Kon
dit model ook wetenschappelijk onderbouwd worden? Eigenlijk weten we helemaal niet veel: “It has
been estimated that between 30% and 80% of victims do not purposefully disclose CSA before
adulthood, a figure that has remained constant over the last 20 years of CSA research (2005).” Er is
dus een hele grote range.
Disclosure of child sexual abuse: What does the research tell us about the ways that children tell?
(London et al., 2005)
Het eerste deel van dit onderzoek gaat over de childhood disclosure rates volgens retrospectieve
studies: heb jij vroeger seksueel misbruik meegemaakt en heb je dit verteld? Er zijn veel verschillen in
het aantal procent van de slachtoffers dat disclosure laat zien wanneer je verschillende studies
vergelijkt. Voorbeelden van studies zijn:
- Arata (1998): er zijn 860 vrouwelijke studenten onderzocht. 24% was voor haar 14e seksueel
misbruikt en 31% liet disclosure zien rond de tijd van het incident (vaag omschreven).
- Finkelhor et al. (1990): bij 2626 mannen en vrouwen is een telefonische enquête afgenomen.
27% van de vrouwen en 16% van de mannen was voor hun 18e seksueel misbruikt. 42% van
de slachtoffers liet disclosure zien binnen 1 jaar na het incident. Seksueel misbruik wordt hier
dus anders gedefinieerd als bij het eerste onderzoek.
1
, - Fergusson et al. (1996): er zijn 1019 jongvolwassenen onderzocht. 10% van hen was seksueel
misbruikt voor hun 16e en 87% hiervan vertoonde disclosure voor 18 jaar. Dit rekenen wij
misschien niet meer als disclosure, maar als delayed disclosure.
Concluderend kun je zeggen dat er een grote groep is die het niet meteen heeft verteld en dat komt
wel elke keer terug in onderzoek.
Er is ook kritiek op deze studie:
- Retrospectieve studies hebben nadelen. Er is zelf-rapportage gebruikt voor het misbruik in de
kindertijd en voor disclosure. Hoe betrouwbaar zijn deze verklaringen dan? Misschien kiest
een persoon er wel voor om het niet te vertellen en dat is dus niet heel objectief.
- Wat betekent dan non-disclosure? Houdt iemand het zelf geheim of ontkent hij het ook bij
directe vragen? Op welke manier moet een disclosure dan tot stand komen? Zo stuit je op
methodologische verschillen.
We weten dus niet of deze personen echt slachtoffer zijn geweest, kunnen we ook ander soort
onderzoek doen naar disclosure waarbij er echt evidentie is voor misbruik?
Onderzoek met evidentie voor misbruik
A sexual abuse case study: Children’s memories and reports (Leander, Christianson, & Granhag, 2007)
Deze casestudy uit Zweden is het bewijs dat je wilt hebben, omdat er documentatie van de dader is
gevonden. De politie heeft het huis doorzoekt op zoek naar drugs, maar ze vinden vervolgens allerlei
bewijs voor het misbruik van 17 kinderen op onder andere foto’s en video’s. Niet alle
geïdentificeerde slachtoffers waren op dat moment al bekend bij de politie. 8 kinderen in de leeftijd
van 3 tot 10 jaar waren al wel bekend en ook ondervraagd. Bij hen verschilt de time to disclose heel
erg van dagen/weken naar jaren. Is dit
representatief voor disclosure? In andere studies
vinden we inderdaad dat dit een veel gerapporteerd
patroon is:
- Kinderen vertellen het ofwel vrij snel: binnen
enkele maanden.
- Ofwel pas na vele maanden/jaren misbruik.
De helft van de kinderen in het onderzoek van
Leander et al. is nog niet gevonden en heeft het dus niet verteld; ze zijn er in ieder geval niet mee
naar de politie gegaan. Van de kinderen die wel vertellen, vertellen er maar weinig over het misbruik
zelf. Sommige mensen zeggen dat ze er misschien geen herinnering meer over hebben, maar dit is
onwaarschijnlijk als je kijkt naar wat wij weten over het geheugen. Het geheugen over traumatische
gebeurtenissen is vaak heel goed en kinderen kunnen zeer gedetailleerd vertellen over events voor
en na het misbruik. Het lijkt er eerder op dat er een drempel is voor kinderen om erover te vertellen.
False negatives in sexual abuse disclosure interviews: Incidence and influence of caretaker's belief in
abuse in cases of accidental abuse discovery by diagnosis of STD (Lawson & Chaffin, 1992)
Veel studies naar disclosure lijken op deze studie. In dit onderzoek doen 28 kinderen mee met de
diagnose van een geslachtziekte die alleen het resultaat kan zijn van seksuele activiteiten. De
kinderen zijn zo jong dat er eigenlijk wel sprake moet zijn van seksueel misbruik. De procedure is als
volgt:
1. Kinderen krijgen de diagnose van geslachtziekte
2. Er is een oproep om terug te komen naar het ziekenhuis
3. De verzorger wordt geïnformeerd over de diagnose, er wordt gepraat over seksuele
transmissie en over mogelijk misbruik. De reactie van de ouder wordt geobserveerd,
aangezien hij of zij ook de dader kan zijn.
4. Het kind wordt apart geïnterviewd om te kijken naar disclosure/non-disclosure.
In deze specifieke studie zie je dat 16 kinderen (57%) met de diagnose niks hebben verteld, terwijl er
vrij duidelijk bewijs van misbruik is. Dit laat zien dat ook bewijs geen garantie is voor disclosure. Bij de
2
,studie in Zweden door Leander et al. is er zelfs verteld dat er bewijsmateriaal was en nog steeds
werd er ontkend.
Welke factoren hangen samen met non-disclosure?
Disclosure of child sexual abuse: What does the research tell us about the ways that children tell?
(London et al., 2005)
De studies waarin er de sterkste evidentie is voor misbruik geven vaak de hoogste percentages voor
disclosure. Zonder bewijs (wat meestal het geval is) is er een lagere disclosure. Bewijs doet dus wel
iets, maar het is nog steeds onduidelijk hoe laag de disclosure dan is. Dit is heel complex en er is veel
variatie. Welke factoren verklaren deze variatie?
Barriers and facilitators to disclosing sexual abuse in childhood and
adolescence: A systematic review (Lemaigre, Taylor, & Gittoes,
2017)
Deze review van 13 studies gaat over factoren die disclosure van
seksueel misbruik belemmeren of faciliteren. De 752 respondenten
bestonden uit kinderen en adolescenten.
Ecologisch model disclosure (Bronfenbrenner)
De factoren die disclosure belemmeren liggen voor een groot deel bij het individu zelf en zijn
eigenschappen/karakter. Daarnaast gaat het niet alleen over het individu, maar spelen er heel veel
factoren om het kind heen die ook invloed hebben op wat een kind doet.
Leeftijd
Er zijn heel veel wisselende resultaten gevonden over of
er meer of minder disclosure is als leeftijd toeneemt. Je
zou het zoals hiernaast kunnen plotten met op de x-as
het moment waarop misbruik plaatsvindt. Hele jonge
kinderen (ongeveer 2 jaar) zijn verbaal zwakker en
hebben nog geen besef dat wat hen overkomen is,
verkeerd is. Bewuste disclosure komt daarom ook niet vaak voor op deze leeftijd, maar accidental
disclosure wel. Als kinderen ouder worden, gaan ze het over het algemeen sneller vertellen. Oudere
kinderen (tieners) snappen dat ze hun verhaal over misbruik niet zomaar kunnen rondroepen,
helemaal omdat er een taboe op ligt. Ze denken daarom dat ze het beter niet kunnen vertellen.
Kinderen kunnen vanaf een jaar of 8 ook beter de gevolgen overzien en nadenken over abstracte
hypothetische gebeurtenissen: wat kan er gebeuren als ik het vertel? In de adolescentie is er
hierdoor weer een afname in disclosure. Je hoeft geen leeftijden aan disclosure te koppelen, maar
het patroon is wel relevant.
Geslacht
Veel studies zeggen dat jongens langer wachten met vertellen over misbruik. Hier kunnen een aantal
redenen voor zijn:
- Het feit dat jongens slachtoffer zijn is misschien minder geaccepteerd in de maatschappij.
- Jongens kunnen bang zijn voor de associatie met homoseksualiteit.
- Jongens willen zelf helemaal geen zwakte laten zien.
Verklaringen voor geslachtsverschillen in disclosure zijn:
- De prevalentie van misbruik is al lager bij jongens. In onderzoek is het ook heel moeilijk om
hen deel te laten uitmaken van je steekproef.
- Misschien willen jongens het niet toegeven of zoeken ze minder snel hulp.
Er zijn echter ook veel studies die geen geslachtsverschillen laten zien.
3
, Developmental Disabilities
Er zijn aanwijzingen dat intellectuele beperkingen samenhangen met disclosure, maar hier is relatief
weinig onderzoek naar gedaan. Uit het onderzoek naar Victimization of children with disabilities
(Hershkowitz, Lamb, & Horowitz, 2007) blijkt dat de kwetsbare groep kinderen met een beperking:
1. Vaker slachtoffer zijn van seksueel misbruik. Verklaringen hiervoor kunnen zijn:
- Ze hebben minder kennis over seksualiteit.
- Ze zijn afhankelijker van hun verzorger. De verzorger maakt belangrijke keuzes voor hen
en daarom denkt een kind misschien wel dat zijn verzorger deze seksuele keuze ook voor
hem heeft gemaakt. Er is ook meer fysiek contact tussen een kind met een beperking en
een verzorger (aanraking, hygiëne).
- Verzorgers zijn misschien vaker de daders. Deze beperkte kinderen zijn een kwetsbare
groep en daarom zijn ze misschien wel een goed doelwit.
2. Een hogere kans hebben op delayed disclosure of non-disclosure:
- Deze kinderen hebben vaker beperkingen op communicatief gebied, bijv. in het
beschrijven van het incident.
- Het is soms moeilijker om (justitiële) stappen te ondernemen of te weten hoe ze stappen
moeten nemen.
- Ze worden misschien ook minder serieus genomen.
Uit het onderzoek van Hershkowitz et al. blijkt dat wanneer er sprake is van een lichte of ernstige
beperking het percentage kinderen dat een verklaring aflegt lager is dan bij ‘normaal’ ontwikkelende
kinderen. Als de beperkingen toenemen, neemt de kans op disclosure af, is de hoofdboodschap van
deze studie.
Waarom niet vertellen?
Het ecologisch model laat zien dat drempels op meer dan alleen het individuele niveau kunnen
liggen:
- Individueel: leeftijd, geslacht, verbale vaardigheden etc.
- Microniveau: de subsystemen om het gezin heen waaronder school en thuis. Als er thuis
veel dialoog is en er heel open wordt gepraat over seksualiteit kan dat misschien
bevorderlijk zijn voor disclosure. Het verleden van de moeder als slachtoffer kan ook
invloed hebben. Als de dader onderdeel is van het microsysteem bepaalt dat ook iets.
- Mesosysteem: microsystemen die met elkaar gaan interacteren, zoals hoe betrokken zijn
ouders op school.
- Exosysteem: andere supportnetwerken (extended family, buren etc.), invloed van lokale
politiek en massamedia.
- Macrosysteem: attitudes en ideologie van de cultuur en in de maatschappij (taboes,
discriminatie), bijv. de acceptatie van mannen als slachtoffer van misbruik.
Wat zijn drempels om te vertellen over misbruik? Vaak wordt er genoemd dat vertellen wordt
geassocieerd met negatieve gevolgen (Malloy et al., 2011):
- Angst dat iemand fysiek beschadigd zal worden, bijv. dat de dader zegt dat hij iemand in
je familie pijn gaat doen.
- Angst dat een relatie verloren zal gaan, bijv. de relatie tussen het slachtoffer en de dader,
dat de dader dreigt niet meer voor het kind te zorgen. Er is dus echt ambivalentie,
waarbij er ook positieve/loyaliteitsgevoelens ten opzichte van de dader kunnen zijn.
- Negatieve consequenties voor jezelf en anderen, misschien gaat de dader naar de
gevangenis of doet het je moeder pijn en valt het gezin uit elkaar. Oudere kinderen
kunnen al beter nadenken over deze gevolgen.
Volgens het Child Sexual Abuse Accomodation Syndrome (CSAAS) zijn angst en schuldgevoel/
verantwoordelijkheid ook belangrijke redenen om het misbruik geheim te houden. Kinderen denken
4