Samenvatting Ching
Hoofdstuk 1 primaire elementen
Primaire elementen groeien van punt naar lijn, van lijn naar tweedimensionaal vlak, en van
vlak naar driedimensionaal volume.
Zijn pas zichtbaar als ze kenmerken hebben van substantie, vorm, kleur, grootte en textuur.
• Punt = positie in een ruimte
o Geen lengte, breedte, diepte dus statisch, gecentraliseerd en richtingloos.
o Kan dienen als;
§ Twee uiteinden van een lijn
§ Kruising van lijnen
§ Kruising op de hoek
§ Midden van een vlak
o In midden stabiel en in rust
o Om positie punt zichtbaar te maken in volume moet punt omhoog
o Twee punten beschrijven lijn.
o Twee punten vormen een doorgang. Ene lijn naar links, andere naar recht dus
opening ontstaat (zie blz. 7)
• Lijn = verlengd punt met lengte, breedte en vorm
o Lijn kan beweging suggereren.
o Een lijn kan dienen om;
§ Andere visuele elementen samen te voegen, verbinden, ondersteunen,
omringen, en snijden.
§ Randen van vlakken beschrijven en vorm te geven
§ Oppervlakten van vlakken structuur te geven.
o Verticale lijn in evenwicht met zwaartekracht, horizontale lijn – stabiliseert en
vertegenwoordigd horizon, schuinen lijn – dynamisch en in onbalans.
o Lijn kan symmetrische as vormen.
o Lijnen vormen vlakken
• Vlak = verlengde lijn met lengte, breedte, vorm, oppervlakte, oriëntatie en positie
o Hoe dichter lijnen bij elkaar hoe groter de suggestie van een vlak.
o Alleen goed zichtbaar als je er goed voor staat.
o Bovenvlak, wandvlas, basisvlak (grondvlak)
§ Grondvlak ondersteunt gebouw maar kan ook functie hebben als
podium e.d.
§ Muren en plafond beschermen tegen buiten omstandigheden
• Volume = verlengd vlak met lengte, breedte, diepte, vorm, ruimte, oppervlakte,
oriëntatie en positie
o Volumes moeten bestaan uit:
§ Punten of hoekpunten waar meerdere vlakken samenkomen
§ Lijnen of randen waar twee vlakken samenkomen
§ Oppervlakken die grenzen van volume bepalen
,Hoofdstuk 2 Vorm
Vorm heeft verschillende betekenissen
Visuele eigenschappen vorm:
• Vorm – belangrijkste aspect waarmee we vormen identificeren en categoriseren.
• Afmeting – afmeting krijgt pas definitie als het in verhouding staat met anderen
vormen.
• Kleur – kenmerk dat vorm duidelijkst onderscheidt van omgeving. En geeft gewicht.
• Textuur
Rationele eigenschappen:
• Positie – locatie vorm ten op zichtte van zijn omgeving
• Oriëntatie – standpunt van kijker
• Stabiliteit – plat op de grond is meest stabiel.
Het groter het contrast hoe beter de contouren van een gebouw zichtbaar zijn.
In architectuur houden we ons bezig met vormen van:
• Vloer, muren en plafondvlakken die ruimte omsluiten
• Ramen en deuren die openingen maken
• Silhouetten en contouren van bouwvormen
We herkennen veel primaire vormen in alles.
• Cirkel
o In het midden stabiel
• Driehoek
o Staat voor stabiliteit, geldt alleen voor zijden.
• Vierkant
o Vertegenwoordigd het pure en rationele.
Primaire vormen kunnen worde uitgebreid om vormen met volume te worden.
• Cirkels à bollen en cilinders
o Bol
§ Ontstaat door omwenteling van halve cirkel rond zijn diameter waarbij
alle punten zich op gelijke afstand bevinden van middelpunt.
§ Vanuit elk gezichtspunt ziet het er hetzelfde uit.
o Cilinder
§ Ontstaat door omwenteling van omwenteling van rechthoek rond een
van de zijden.
§ Statbiel als hij op een van de ronde vlakken rust.
• Driehoeken à kegels en piramides
o Kegel
§ Ontstaat door omwenteling van rechthoekige driehoek rond een van de
zijden.
§ Stabiel als hij op ronde vlak rust. Kan ook op puntje staan.
o Piramide
§ Kan op elke vlak stabiel zijn.
, § Vergelijkbaar met kegel maar dan in vlakken. Kegel is zacht met ronde
vormen, driehoek is hard met scherpe rechte vormen.
• Vierkanten à kubussen
o Prismatisch lichaam dat wordt begrensd door zes gelijke vierkante zijden
waarbij hoek tussen aangrenzende vlakken een rechte hoek is.
o Statisch
Regelmatige vormen = vormen die op een consistente en geordende manier aan elkaar zijn
gerelateerd. Stabiel en symmetrisch een of meer assen zoals bol, cilinder, kegel, kubus of
piramide.
Onregelmatige vormen = vormen die verschillend zijn en op inconsistente manier aan elkaar
gerelateerd zijn. Asymmetrisch.
Reguliere vormen kunnen worden opgenomen in irreguliere vromen. Onregelmatige vormen
kunnen op vergelijkbare manier worden omsloten door reguliere vormen.
Transformation of form
Alle vormen ontstaan uit de primaire vormen. Variaties ontstaan door het veranderen van
vormen of het toevoegen of aftrekken van vormen.
• Dimensionale transformatie = het veranderen van vormen qua lengte, breedte,
hoogte op een dusdanige manier dat het wel de eigenschappen van het origineel
behoud. Zo kan een kubus veranderen in een balk.
o Bol kan veranderen in ellipsen door as te verlengen.
o Piramide kan veranderen door verandering in afmeting, hoogte van de top aan
te passen of de verticale as te verschuiven.
o Kubus kan veranderen door hoogte, breedte, diepte in te korten of te
verlengen.
• Aftrekkende transformatie (subtractive transformation) = een vorm kan veranderen
door een deel van de vorm ervan af te halen. Het ligt aan de manier waarop of het zijn
originele eigenschappen behoud of niet. Een kubus kan bijvoorbeeld stukjes laten
weghalen en nog steeds op een kubus lijken maar als de hoeken eraf worden gehaald
lijkt het meer op een bol.
o Als een deel van een vorm aan ons zicht wordt onttrokken hebben we de
neiging om de vorm ervan te voltooien en te visualiseren alsof het heel is.
o Op dezelfde manier wanneer er bij reguliere vormen elementen ontbreken in
hun volumes behouden ze hun identiteit en beschouwen we ze als volledig.
• Additieve transformatie = een vorm kan veranderen door er delen aan toe te voegen.
Ook hierbij kan een vorm zijn eigenschappen behouden of het gaat weg.
Verschillende manieren:
o Ruimtelijke spanning (spatial tension) = afhankelijk van nabijheid van de
vormen of delen van gemeenschappelijk visueel kenmerk.
o Rand-tot-rand contact (edge-tot-edge contact) = de vormen hebben een
gemeenschappelijke rand en kunnen rond deze rand draaien.
o Scheidingsvlak contact (face-to-face contact) = vereist dat twee vormen gelijk
aan elkaar corresponderende oppervlakken die evenwijdig aan elkaar zijn.
o In elkaar grijpende volumes (interlocking volumes) = de vormen gaan in elkaar
over. Hoeven hierbij geen visuele kenmerken te delen.