2020
WEDERZIJDSE BEÏNVLOEDING
- SOCIALE PSYCHOLOGIE (9e editie) – Elliot Aronson, Timothy D. Wilson,
Robin M. Akert & Samuel R. Sommers
Deze samenvatting bestaat uit:
- Hoofdstukken 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9
- Toetsdoelen van HOGESCHOOL LEIDEN (Toegepaste Psychologie) per hoofdstuk
- Informatie van de presentaties van HOGESCHOOL LEIDEN (Toegepaste Psychologie)
- Belangrijke extra inhoud uit het boek
De toetsdoelen per hoofdstuk die in deze samenvatting worden behandeld
Hoofdstuk 3 – Sociale cognitie: Hoe we denken over de sociale wereld
1. Het verschil tussen automatisch en gecontroleerd denken.
2. Verschillende vormen van automatisch en gecontroleerd denken.
3. Schema’s vanuit een cultureel perspectief.
4. De verschillende beoordelingsheuristieken.
Hoofdstuk 4 – Sociale perceptie: Hoe we andere mensen begrijpen
5. Het belang van non-verbale communicatie en de verschillende vormen van non-verbale
communicatie.
6. De invloed van cultuur en interpretatie van non-verbale communicatie.
7. Het proces van causale attributie en de fundamentele attributiefout.
8. De culturele verschillen in attribueren.
Hoofdstuk 5 – Het zelf: Onszelf begrijpen in een sociale context
9. De verschillende bestanddelen van zelfkennis.
10. De verschillende manieren waarop zelfkennis tot stand komt.
11. De verschillende manieren waarop we onszelf presenteren aan de buitenwereld.
12. De verschillende factoren die een rol spelen bij het verkrijgen en behouden van
zelfvertrouwen.
Hoofdstuk 6 – De behoefte om ons handelen te rechtvaardigen: Zelfrechtvaardiging en positief
zelfbeeld, cognitieve dissonantie
13. Het verband tussen het bewaken van een positief/negatief zelfbeeld en het ervaren van
cognitieve dissonantie.
14. In welke situaties mensen behoefte hebben om hun inspanning te rechtvaardigen.
15. Hoe het mechanisme van zelfrechtvaardiging kan worden ingezet om gedrag te
veranderen.
Hoofdstuk 7 – Attitudes en attitudeverandering: Gedachten en gevoelens beïnvloeden
16. De componenten van het tripartite model.
17. De wijze waarop attitudes spontaan gedrag voorspellen en gepland gedrag.
18. De verschillende manieren om attitudes te veranderen.
19. Op welke manieren we overredende communicatie kunnen weerstaan.
Hoofdstuk 8 – Conformisme: Sociale invloed en aanpassing van gedrag
20. Informationele en normatieve sociale invloed.
21. Welke condities ervoor zorgen dat mensen zich conformeren aan informationele en
normatieve sociale invloed.
22. Hoe je sociale invloed kunt gebruiken om ‘goed’ gedrag te stimuleren.
Hoofdstuk 9 – Groepsprocessen: Invloed in sociale groepen
23. Verschillende groepen en processen die een rol spelen binnen een groep.
24. Welke invloed de groep heeft op het gedrag van mensen.
25. Verschillende aspecten van groepsbeslissingen.
, Hoofdstuk 3 – Sociale cognitie: Hoe we denken over de sociale
wereld
Sociale cognitie = Hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld.
➔ Hoe mensen sociale informatie … om oordelen te vormen en beslissingen te nemen.
o Selecteren
o Interpreteren
o Herinneren
o Gebruiken
Sociologie = Verschaft Sociale psychologie = Onderzoekt de Persoonlijkheidspsychologie =
algemene wetten en psychologische processen die mensen Onderzoekt de kenmerken die
theorieën over met elkaar gemeenschappelijk hebben maken dat individuen uniek
samenlevingen, niet die maken dat ze gevoelig zijn voor zijn en van elkaar verschillen
over individuen. sociale invloed.
1. Het verschil Automatische piloot = Denken zonder Gecontroleerde sociale cognitie = Ingespannen
tussen inspanning. denken.
automatisch en
gecontroleerd Schema’s Tegenfeitelijk redeneren
denken. - Toegankelijkheid
- Priming
- Perseveratie-effect
- Selffulfilling prophecy
Heuristieken Gedachteonderdrukking
Invloed van onbewust denken. Beter leren denken (barrière van overdreven
zelfvertrouwen).
Culturele verschillen in sociale cognitie.
- Onbewust - Bewust
- Onopzettelijk - Opzettelijk
- Onwillekeurig - Uit vrije wil
- Zonder inspanning - Vereist inspanning
2.
Automatisch denken = Denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig en zonder inspanning
Verschillende geschiedt.
vormen van - Toegankelijkheid = Mate waarin schema’s en concepten zich op de voorgrond van ons
automatisch en
gecontroleerd bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we ze gebruiken bij onze oordelen
denken. over de sociale wereld.
Vb. Als er een man naast je gaat zitten in de bus en hij mompelt onsamenhangend in zichzelf,
staart iedereen in de bus langdurig aan en wrijft herhaaldelijk met zijn handen over gezicht.
Je gaat dan zelf invullen dat deze man dronken is.
- Priming = Het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema,
kenmerk of concept verhogen.
Vb. Als je net uit het busraampje had gekeken en een dronken man had gezien die met een
blikje bier tegen een muur leunde, had je waarschijnlijk gedacht dat je buurman in de bus ook
dronken was.
- Perseveratie-effect = Bevatting dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale
wereld aanhouden, ondanks bewijzen van het tegendeel.
Vb. Toen de proefpersonen de feedback ontvingen, legden ze aan zichzelf uit waarom ze het
zo goed of zo slecht deden en haalden ze herinneringen op die consistent waren met hun
optreden.
, o Bestraffingseffect = Bevinding dat positieve opvattingen over de sociale wereld
waarvan bewezen wordt dat ze onjuist zijn, kunnen omslaan naar zeer negatieve
opvattingen.
- Selffulfilling prophecy = Situatie waarbij mensen (1) een verwachting hebben over hoe
iemand is, die (2) van invloed is op de manier waarop ze zich tegenover die persoon
gedragen, waardoor (3) die persoon zich consistent naar deze verwachting gaat gedragen,
zodat (4) hun verwachting uitkomt.
Vb. Ik zal echt wel dom zijn als iedereen denkt dat ik dom ben.
o Pygmalioneffect = Een positieve selffulfilling prophecy: als er positieve
verwachtingen zijn van mensen, gaan zij beter presteren.
o Zeigarnikeffect = Het fenomeen dat niet voltooide doelen het automatisch denken
blijven beheersen.
Gecontroleerd denken = Denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat inspanning
vereist.
- Tegenfeitelijk denken/redeneren = Een aspect van het verleden op mentaal niveau
veranderen zodat je je kunt voorstellen hoe het had kunnen zijn.
- Gedachteonderdrukking = Poging om alle gedachten over iets wat we zo snel mogelijk willen
vergeten, te vermijden.
- Barrière van overdreven zelfvertrouwen = Gegeven dat mensen gewoonlijk te veel
vertrouwen op de nauwkeurigheid van hun eigen oordelen.
4. De Beoordelingsheuristiek = Mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen
verschillende oordelen, gebaseerd op vuistregels.
beoordelings- Vb. Meer = Beter
heuristieken.
- Beschikbaarheidsheuristiek = Mentale aanname waarbij mensen een oordeel baseren op het
gemak waarmee ze zich iets voor de geest kunnen halen.
- Representativiteitsheuristiek = Mentale aanname waarbij mensen iets classificeren op grond
van de mate waarin het lijkt op een karakteristiek geval.
o Informatie over basisfrequentie.
- Anker- en correctieheuristiek = Mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als
beginpunt gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren.
Vb. 1x2x3x4x5 < 5x4x3x2x1
3. Schema’s Analytische denkstijl = Manier van denken Holistische denkstijl = Manier van denken
vanuit een waarbij mensen zich richten op de kenmerken waarbij mensen zich richten op het geheel, met
cultureel
perspectief. van objecten zonder aandacht te schenken aan name de wijze waarop objecten zich tot elkaar
de context; deze manier van denken is verhouden; deze manier van denken is
gebruikelijk in de westerse wereld. gebruikelijk in Oost-Aziatische culturen.
, Hoofdstuk 4 – Sociale perceptie: Hoe we andere mensen begrijpen
Sociale perceptie = De manier waarop we ons een indruk vormen van en conclusies trekken over
andere mensen.
5. Het belang Non-verbale communicatie = Manier waarop mensen opzettelijk of onopzettelijk communiceren
van non- zonder woorden.
verbale
communicatie - Aanraking
en de - Gebaren
verschillende - Gelaatsuitdrukkingen
vormen van
non-verbale - Lichaamshouding en -beweging
communicatie. - Stemgeluid
Coderen = Alle mensen drukken Decoderen = Alle mensen kunnen op dezelfde wijze
emoties op dezelfde manier uit. emoties interpreteren.
Vb. Zoals glimlachen of iemand op de Vb. Zoals de conclusie dat een klopje op de rug een
rug kloppen. uitdrukking van minachting is, en niet van vriendelijkheid.
Vermenging van affect = Een gelaatsuitdrukking waarin een deel van het gezicht de ene emotie
uitdrukt, terwijl een ander deel van het gezicht een andere emotie uitdrukt.
Spiegelneuronen = Neuronen die reageren als wij zelf een bepaalde handeling verrichten en als we
een ander deze handeling zien verrichten.
6. De invloed Manifestatieregels = Cultureel bepaalde regels over welke non-verbale gedragingen gepast zijn om
van cultuur en te laten zien.
interpretatie
van non-
verbale Emblemen = Non-verbale gebaren met een duidelijk omschreven definitie binnen een bepaalde
communicatie. cultuur, meestal met een verbale overeenkomende uitspraak.
Vb. Opgeheven duim.
8. De culturele Zelfdienende attributies = Verklaringen van eigen successen Defensieve attributies = Geloof
verschillen in toeschrijven aan interne, dispositionele factoren en in een rechtvaardige wereld =
attribueren.
verklaringen van eigen mislukking toeschrijven aan externe, De aanname dat mensen krijgen
situationele factoren. wat ze verdienen en verdienen
- Behouden positief zelfbeeld. wat ze krijgen. Slechte mensen
- Presentatie aan anderen (gezichtsverlies vermijden). overkomen nare dingen, goede
- De beschikbare informatie op basis waarvan we een mensen overkomen goede
attributie maken. dingen.
7. Het proces Attributietheorie = Beschrijving van de manier waarop mensen de oorzaken van hun eigen en
van causale andermans gedrag verklaren.
attributie en ➔ De ‘waarom’-vraag
de
fundamentele Interne attributie = De oorzaak van Externe attributie = De oorzaak van het gedrag leggen we
attributiefout. het gedrag leggen we bij de persoon uit aan de hand van de situatie waarin diegene zich
zelf, zoals attitude, karakter of bevindt; de aanname is dat de meeste mensen op dezelfde
persoonlijkheid. manier op zo’n situatie zouden reageren.
Fundamentele attributiefout = Neiging om de mate waarin iemands gedrag wordt veroorzaakt door
interne, dispositionele factoren te overschatten en de rol van externe, situationele factoren te
onderschatten.
,Tweeledig proces van attributie = Het analyseren van andermans gedrag door (1) eerst een
automatische interne attributie te maken en (2) dan pas na te denken over mogelijke situationele
oorzaken van het gedrag, op basis waarvan (3) de oorspronkelijke interne attributie eventueel kan
worden aangepast.
Vb. Het gedrag: Je zit in de klas. De docent stelt een vraag. De student voor je geeft een totaal
verkeerd antwoord.
Stap 1: Je maakt automatisch een interne attributie over de student.
Stap 2a: Je bent druk, moe, afgeleid en niet gemotiveerd om verder over dit gedrag na te denken. Je
stopt na deze eerste stap en je attributie blijft een interne dispositionele.
Stap 2b: Als je de tijd energie en motivatie hebt om verder na te denken overweeg je andere
verklaringen zoals situationele.
Attributie: Je past je oorspronkelijke attributie uit stap 1 aan rekeninghoudend met mogelijke externe
oorzaken en vormt je uiteindelijke attributie.
Perceptuele saillantie = Het ogenschijnlijke belang van de informatie waarop mensen hun aandacht
gericht hebben.
Thin-slicing = Betekenisvolle conclusies trekken over iemand persoonlijkheid op grond van extreem
kortdurende uitingen van diens gedrag.
Primacy-effect = Als het aankomt op het vormen van een indruk, beïnvloeden de eerste indrukken
die we van anderen krijgen hoe we informatie interpreteren die we later krijgen.
Belief perserverance = De neiging vast te houden aan een oorspronkelijk oordeel, zelfs wanneer we
geconfronteerd worden met informatie die ons tot heroverweging zou moeten aanzetten.
‘Blinde vlek’-bias = De neiging om te denken dat andere mensen ontvankelijker zijn voor
attributionele fouten dan wijzelf.
, Hoofdstuk 5 – Het zelf: Onszelf begrijpen in een sociale context
9. De
Zelfconcept = Geheel van overtuigingen dat mensen hebben over hun persoonlijke eigenschappen,
verschillende oftewel onze kennis over wie we zijn.
bestanddelen
van zelfkennis.
Onafhankelijk zelfbeeld = Manier om Onderling afhankelijk zelfbeeld = Manier om
zichzelf te definiëren in termen van de eigen zichzelf te definiëren in termen van de relaties met
interne gedachten, gevoelens en andere mensen; erkennen dat het eigen gedrag
handelingen. dikwijls bepaald wordt door de gedachten,
- Denken over jezelf als ‘ik’. gevoelens en handelingen van anderen.
- Eigen mening is belangrijk. - Beslissingen worden genomen op basis van
- Voor jezelf spreken is een goede belangen van de groep.
eigenschap. - Harmonie bewaren is een goede
- Zelfverwezenlijking is het hoogste karaktereigenschap.
doel. - ‘Wij’ gaat voor ‘ik’
10. De Introspectie = Proces waarbij mensen naar binnen kijken en hun eigen gedachten, gevoelens en
verschillende motieven onderzoeken.
manieren
waarop
zelfkennis tot Zelfbewustzijn = De handeling van het denken over onszelf.
stand komt.
Zelfbewustzijnstheorie = Idee dat wanneer mensen hun aandacht op zichzelf richten, ze hun gedrag
evalueren en het vergelijken met hun innerlijke normen en waarden.
Vb.
1. Je komt iets tegen wat je aandacht op jezelf richt (bijv. een spiegel, camera of publiek).
2. Hierdoor ontstaat een toestand van zelfbewustzijn. Je wordt je bewust van, en denkt na over jezelf.
3. Je vergelijkt je huidige gedachten of gedrag met je interne normen of verwachtingen over jezelf.
Komen ze overeen?
Ja → 4a. Ja? Alles is in orde! (klaar)
Nee → 4b. Nee? O jee, wat te doen? (door)
5a. Verander je gedrag zodat het weer overeenkomt met je eigen normen. Voel je fantastisch!
5b. Je kunt of wilt je gedrag niet veranderen… Voel je ellendig! Vlucht zo snel mogelijk uit de toestand
van zelfbewustzijn!
Causale theorieën = Theorieën over de oorzaken van eigen gevoelens en gedragingen.
Door rationele redenen veroorzaakte attitudeverandering = Attitudeverandering die wordt
veroorzaakt doordat men nadenkt over de redenen voor de eigen attitudes; mensen gaan ervan uit
dat hun attitudes overeenkomen met redenen die plausibel en gemakkelijk te verwoorden zijn.
Zelfperceptietheorie = Theorie die stelt dat wanneer onze attitudes en gevoelens onzeker of
ambigue zijn, we onze conclusies daarover baseren op observaties van ons gedrag en de situatie
waarin dat gedrag voorkomt.
- Attitude ambigue/zwak.
- We kijken naar ons gedrag.
- We trekken conclusies over ons zelf.
- Vrijwillig/door de situatie?
- Er geen andere verklaring voor gedrag is.