Abcd-model (NT2)
Het ABCD-model van Neuner
De gedachtegang van het ABCD-model is dat cursisten de taaluitingen
waarin een nieuw woord, nieuwe uitdrukking of grammaticale constructie
voorkomt, eerst qua betekenis begrepen moet hebben (niveau A).
Daarna wordt het nieuwe element gereproduceerd in oefeningen om het
inslijpen te bewerkstelligen (niveau B).
Pas daarna wordt er gecommuniceerd, eerst in gestuurde oefeningen
(Niveau C).
Daarna ongestuurd in zo reëel mogelijke situaties (niveau D).
A- oefeningen: · Nieuwe taalelementen worden aangeboden in teksten
en daarna gesemantiseerd · Receptief: gericht op het begrijpen van
geschreven en gesproken teksten · Voorbeeld: vragen beantwoorden
bij lees- of luistertekst (of video): meerkeuzevragen, waar/niet-waar
vragen, schema’s invullen en tekstdelen in een goede volgorde
zetten.
B- B- oefeningen: · Met de bouwstenen (woorden, structuren, routines)
oefenen om deze in te slijpen · Reproductief, sterk gestuurd en
“gesloten” · Voorbeeld: invuloefeningen, matching (woorden of
routines combineren), woorden en plaatjes combineren en
rubriceren.
C- C- oefeningen: · Communiceren in gestuurde oefeningen ·
Productief: half open, mogelijkheden voor beperkte eigen inbreng ·
Voorbeeld: vragen beantwoorden, zinnen afmaken, gesprekjes
houden waarvan de inhoud voor een deel is gegeven en
schrijfopdrachten maken die al gestructureerd zijn.
D- oefeningen: · Echte communicatie, ongestuurd in zo reëel mogelijke
situaties · Productief: grote eigen inbreng · Voorbeeld: rollenspellen,
brieven/verslagen schrijven, buitenschoolse opdrachten maken en
discussies en gesprekken voeren.
,Academische DAT en CAT
taalvaardigheid (CAT) De ontwikkeling van een taal gaat samen met het verkennen van de wereld
en het ontwikkelen van het denken. Kinderen ontwikkelen eerst hun
Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT). Bij de ontwikkeling van deze
dagelijkse taal gaat het om concrete woorden en zinnen, over het hier en nu,
waarbij sprake is van een duidelijke context. Er worden eenvoudige
verbanden gelegd en er vinden eenvoudige denkconstructies plaats.
Wanneer kinderen ouder worden vindt er een overgang plaats naar
Cognitieve Academische Taalvaardigheid (CAT). Het is een geleidelijk
proces van het spreken over concrete, alledaagse ervaringen naar het zich
kunnen uiten in abstracte bewoordingen. Deze overgang hangt samen met
een steeds bredere verkenning van de wereld. De taal komt losser van de
context en moet door deze verminderde context steeds nauwkeuriger en
specifieker worden. Door CAT kunnen complexere verbanden en
ingewikkelde gedachtenconstructies verwoord worden. Dit vraagt meer
taalvaardigheid dan het gebruik van de dagelijkse taal en is een proces dat
jaren vergt.
De overgang van DAT naar CAT vindt met name plaats op school. De
dagelijkse spreektaal biedt onvoldoende mogelijkheden om de
leerinhouden op school te kunnen volgen.CAT wordt daarom ook wel
aangeduid met ‘schooltaal’. Het verwerven van deze schooltaal wordt
omschreven als onmisbaar voor de intellectuele ontwikkeling en de verdere
schoolcarrière van het kind. Hoewel kinderen ook thuis met CAT in
aanmerking kunnen komen is de school met name de plaats waar deze
overgang gevraagd wordt.
Lezen:
https://meertaligheidentaalstoornissenvu.weebly.com/datcat-meertalige-
kinderen.html#:~:text=Wanneer%20kinderen%20ouder%20worden%20vin
dt,kunnen%20uiten%20in%20abstracte%20bewoordingen.
Alledaagse taal (DAT) Bij het leren van een nieuwe taal begin je met het leren van de dagelijkse
taal. Dit noemen we DAT, oftewel Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid.
Deze taal gaat over het hier en nu, over concrete woorden en zinnen met
een duidelijke context. Vaak wordt hiervoor de BAK-lijst gebruikt, een
basiswoordenlijst met 3000 woorden. De moedertaal van de leerling helpt
hierbij. Van veel woorden kent het kind namelijk al het concept (de
betekenis), maar moet het nog het Nederlandse label ervoor leren. Als er
een goed taalaanbod is, duurt het ongeveer 1 tot 2 jaar voordat een
meertalige leerling zich kan uiten in alledaagse, concrete situaties.
Van DAT naar CAT
Als kinderen ouder worden en meer taal leren, is het belangrijk dat de stap
naar de Cognitieve Academische Taalvaardigheid (CAT) wordt gemaakt.
Deze overgang is een geleidelijk proces, waarin er een overgang plaatsvindt
van concreet naar abstract taalgebruik. Er worden nu ook complexe
verbanden gelegd. En de taal wordt steeds nauwkeuriger en specifieker. Een
voorbeeld is: Het wordt warmer (DAT) > De temperatuur stijgt (CAT). Omdat
, de ontwikkeling van CAT meestal op school plaatsvindt, wordt CAT ook wel+
schooltaal genoemd.
Bij meertalige leerlingen is extra aandacht nodig voor de ontwikkeling van
DAT naar CAT, omdat bij hen de DAT in de nieuwe taal nog niet zo goed
ontwikkeld is als bij Nederlandse leeftijdsgenoten. Dat betekent dat zij in
mindere mate kunnen terugvallen op de dagelijkse taalvaardigheid in hun
tweede taal. Zij moeten van de schooltaal zowel het concept als het label
leren in een andere taal en daar is extra ondersteuning en tijd voor nodig.
Het duurt gemiddeld ongeveer 5 tot 7 jaar voordat meertalige leerlingen een
niveau van CAT bereiken die vergelijkbaar is met hun Nederlandse
klasgenoten.
Analfabeet (functioneel) Omsch Iemand is functioneel analfabeet wanneer zijn leesniveau zo laag
rijving is dat hij zich niet kan redden in een geletterde maatschappij.
Toelicht Een functioneel analfabeet is niet in staat formulieren in te
ing vullen, het bord met reisbestemmingen en vertrektijden op het
station te lezen, de ondertiteling op de televisie te begrijpen.
Ongeveer tien procent van de Nederlanders is functioneel
analfabeet. Tegenwoordig wordt de oorzaak hiervan gezocht in
het opdoen van onvoldoende leesvaardigheid in de eerste jaren
van het onderwijs. Voor schoolsucces is het belangrijk dat een
leerling de kenmerken van een goede lezer heeft. Als indicatie
hiervoor wordt vaak het technisch leesniveau gebruikt, waarbij
het van belang is dat de leerling met minimaal AVI-9 (oud AVI-
niveau, vergelijkbaar met het huidige AVI-plus) de basisschool
verlaat. Is het (oude) AVI-niveau lager en zelfs lager dan AVI-6,
dan is de kans groot dat hij zich niet meer oefent in het lezen en
dat de leesvaardigheid nog verder afneemt. Lezen leer je immers
alleen door het te doen.
Een functioneel analfabeet kan zich met de komst van software
voor leesproblemen vaak beter redden. Software ontwikkeld voor
blinden of mensen met leesproblemen kunnen uitkomst bieden
bij sommige problemen.
Attitude (socio-affectieve
factoren) Socio-affectieve factoren spelen een belangrijke rol bij het leren van de
Nederlandse taal of elke andere taal. Deze factoren hebben te maken met
de sociale en emotionele aspecten van het leerproces. Hier zijn enkele
voorbeelden van socio-affectieve factoren die de houding van een individu
ten opzichte van het leren van de Nederlandse taal kunnen beïnvloeden:
1. Motivatie: De mate waarin iemand gemotiveerd is om Nederlands te
leren kan sterk bepalen hoe succesvol ze zijn in het leerproces.
Intrinsieke motivatie, zoals interesse in de cultuur of het verlangen
om te communiceren met Nederlandstalige mensen, kan bijdragen
aan een positieve houding en betere leerresultaten.
2. Zelfvertrouwen: Het geloof in de eigen capaciteiten om de
Nederlandse taal te leren kan van invloed zijn op het leerproces.
Leerlingen met een hoog zelfvertrouwen zijn vaak meer bereid om
risico's te nemen en te oefenen, terwijl leerlingen met een laag
, zelfvertrouwen zich mogelijk geremd voelen en minder snel
vooruitgang boeken.
3. Angst: Angst voor fouten maken, negatieve beoordelingen
ontvangen of niet begrepen worden kan een belemmering vormen
voor het leren van een nieuwe taal. Het verminderen van taalangst
en het creëren van een ondersteunende en positieve leeromgeving
kan de taalverwerving bevorderen.
4. Sociale interactie: Het hebben van kansen om te communiceren
met moedertaalsprekers of medeleerders kan van invloed zijn op de
houding ten opzichte van het leren van de Nederlandse taal.
Positieve interacties kunnen het zelfvertrouwen vergroten en de
motivatie versterken.
5. Culturele sensitiviteit: Het begrip en respect voor de Nederlandse
cultuur en manieren van communiceren kunnen het leren van de
taal vergemakkelijken. Het leren van taal gaat vaak hand in hand met
het begrijpen van culturele normen, waarden en gewoonten.
Door rekening te houden met deze socio-affectieve factoren en een
ondersteunende leeromgeving te creëren die motivatie, zelfvertrouwen en
positieve sociale interacties bevordert, kunnen taaldocenten en
leeromgevingen het leerproces van de Nederlandse taal verbeteren.
Audio-linguale
benadering (NT2)
De audio-linguale benadering is een taalonderwijsmethode die sterk gericht
is op het verwerven van luister- en spreekvaardigheid door middel van
herhaling, imitatie en drill-oefeningen. Hoewel deze benadering
oorspronkelijk is ontwikkeld voor het onderwijzen van moderne vreemde
talen, wordt deze soms ook toegepast in het onderwijs van Nederlands als
tweede taal (NT2).
Kenmerken van de audio-linguale benadering voor NT2 kunnen zijn:
1. Mondelinge vaardigheden benadrukken: De focus ligt voornamelijk
op het ontwikkelen van luister- en spreekvaardigheid. Leerlingen
worden aangemoedigd om actief deel te nemen aan gesprekken,
dialogen na te bootsen en zinnen en uitdrukkingen te herhalen.
2. Pattern practice (patroonoefeningen): Leerlingen worden
blootgesteld aan veelvuldige herhaling van taalpatronen en -
structuren, vaak in de vorm van vaste zinnen en dialogen. Dit helpt
bij het internaliseren van de grammaticale structuren en het
opbouwen van zinsvloeiendheid.
3. Drill-oefeningen: Herhalende oefeningen, zoals herhalingsboorwerk
en grammaticale boorwerk, worden gebruikt om taalvaardigheden te