Arresten vak onrechtmatige daad en schadevergoeding
Week 1
- HR 08-10-2010, NJ 2011/465 (Hangmat)
- HR 29-01-2016, NJ 2016/173 (Imagine)
- HR 17-12-2010, NJ 2012/155 (Wilnis) (AAe 2011, p. 208-2013)
- HR 31-03-2006, NJ 2011/250 (Nefalit/Karamus) (AAe 2006, p. 736-741)
Week 2 gevaarzetting
HR 05-11-1965, NJ 1966/136 (Kelderluik)
Feitenrelaas
Sjouwerman, een medewerker van de Coca-Cola Corporation, heeft in februari 1961 bij het afleveren
van frisdrank aan café De Munt in Amsterdam, een kelderluik open laten staan. Mathieu Duchateau
die het café bezocht, viel op weg naar het toilet in het kelderluik en liep daarbij ernstige
verwondingen op. Op grond van dit voorval heeft Duchateau vergoeding van de door hem geleden
schade gevorderd. De rechtsvraag die in dit kader centraal staat, luidt als volgt. Is Sjouwerman
aansprakelijk jegens Duchateau op grond van onrechtmatige daad, en aan welke criteria dient dit
getoetst te worden?
Beoordeling Hoge Raad
Overwegende aangaande onderdeel b:
dat ook dit onderdeel feitelijke grondslag mist voor zover het berust op een andere lezing van de in
onderdeel a bedoelde stelling van Coca-Cola, waarvan de juistheid door het hof in het midden is
gelaten, en daarbij uitgaat van de veronderstelling dat Duchateau ‘het openstaan van het keldergat
had opgemerkt’. Dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden
beoordeeld of en in hoever aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet
inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden
gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet
zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. Dat daarbij
dient te worden gelet niet alleen op
De Hoge Raad hanteert vier factoren die van belang zijn bij de beoordeling van aansprakelijkheid op
grond van onrechtmatige daad bij gevaarzetting:
1. Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid
worden geacht? (in dit geval: Hoe waarschijnlijk is het dat iemand het geopende kelderluik in
het café over het hoofd ziet?)
2. Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan? (in dit geval: Hoe groot is de kans dat
iemand die het geopende kelderluik over het hoofd ziet, er werkelijk invalt en letsel oploopt?)
3. Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn? (in dit geval: Hoe ernstig kan het letsel zijn ten gevolge
van een val in het kelderluik?)
4. Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen? (in dit geval: Hoeveel werk of
kosten zijn er gemoeid met het sluiten van het luik of het aanbrengen van een beveiliging,
bijvoorbeeld door er stoelen voor te zetten?).
In het onderhavige geval heeft Sjouwerman, door in de doorgang naar het toilet van een café een
kelderluik te openen voor bezoekers die aan hun omgeving niet hun volledige aandacht zouden
besteden, een ernstig gevaar geschapen, hetwelk hij met eenvoudige middelen had kunnen
,voorkomen. Door aan Sjouwerman te verwijten dat hij met de mogelijkheid van zodanige
onoplettendheid geen rekening heeft gehouden, en met oog daarop heeft nagelaten zekere
maatregelen te treffen, heeft het hof de maatstaven die voor de beoordeling van de schuld van
Sjouwerman aan het overkomen ongeval moeten worden aangelegd, niet miskend. In casu is er aldus
sprake van een onrechtmatige daad door Sjouwerman jegens Duchateau. Duchateau moet echter de
helft van schade zelf dragen wegens eigen schuld.
HR 11-12-1987, NJ 1988/393 (Bushalte)
Feitenrelaas
(3.1) L. Guyt stond samen met haar broer Y. Guyt, alsmede Mevrouw Bey en haar dochter te wachten
op de bushalte. Toen de bus stopte, nam mevrouw Bey bij de busdeur afscheid van haar dochter, die
zou instappen. Zodoende versperde mevrouw Bey gedurende een moment de toegang tot de bus
voor mevrouw Guyt en haar broer. Deze laatste zei tegen mevrouw Bey: ‘Wij zouden ook gaarne
instappen’, waarop mevrouw Bey ‘pardon’ zei en zonder eerst achterom te kijken een stap achteruit
deed. Daarbij kwam zij in aanraking met mevrouw Guyt, die vlak achter haar stond; deze verloor haar
evenwicht, viel en brak een heup.
Beoordeling Hoge Raad
(3.2) Het hof is van oordeel dat de handelwijze van mevrouw Bey jegens mevrouw Guyt slechts
onbetamelijk zou zijn, en mevrouw Bey deswege aansprakelijk uit onrechtmatige daad, indien zij
door zonder eerst om te kijken een stap achteruit te zetten meer risico nam dan redelijkerwijze
verantwoord was. Aldus heeft het hof een juiste maatstaf aangelegd, waaraan niet afdoet dat het
ongeval heeft plaatsgevonden op het trottoir van een voor het openbaar verkeer openstaande weg,
waar mevrouw Guyt op het punt stond gebruik te maken van een daar tot stilstand gekomen
openbaar vervoermiddel.
(3.3) Toepassing van de voormelde maatstaf heeft het hof geleid tot het oordeel dat erop neerkomt
dat mevrouw Bey geen onrechtmatige deed jegens mevrouw Guyt heeft gepleegd en dat slechts
sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Dit oordeel is gebaseerd op hetgeen
het hof omtrent het gebeurde als vaststaand heeft aangenomen dat niet is gebleken dat mevrouw
Bey, toen zij als voormeld achteruit stapte, rekening ermede diende te houden dat degene met wie
die stap haar mogelijkerwijs in aanraking kon brengen, op dat moment niet goed in balans stond of
op andere wijze onvast ter been was.
HR 19-10-1990, NJ 1992/621 (Tennis)
Feitenrelaas
(3.1) Nijgh en Heeck speelden met twee anderen een herendubbelpartij tennis op een binnenbaan
van het tennispark Overhout te Haarlem. Na afloop van een spel (in de pauze) heeft Nijgh een aantal
ballen naar de andere helft van de baan geslagen, waarbij Heeck, die zich toen op die andere helft
bevond, door een bal aan het rechteroog is getroffen. Heeck heeft hierdoor het gezichtsvermogen
van dit oog verloren.
Beoordeling Hoge Raad
(3.3) Het middel aanvaardt de juistheid van het uitgangspunt van rechtbank en hof dat bij het oordeel
of een deelnemer aan een partij tennis onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor
aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, voor het aannemen van onrechtmatigheid
zwaardere eisen moeten worden gesteld dan wanneer die gedraging niet in het kader van de
voormelde spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. Het middel voert daartegenover in hoofdzaak
aan dat een spelsituatie waarvoor dit uitgangspunt geldt, zich ten tijde van het onderhavige ongeval
niet voordeed, omdat dit ongeval is geschied op een tijdstip dat niet meer werd gespeeld. De hierop
gerichte klachten falen.
,Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dat Nijgh en Heeck zich ook bij het
overbrengen van de ballen tussen twee spellen in een situatie bevonden waarin bij de beoordeling
van de eventuele onrechtmatigheid van de gedragingen van Nijgh het vermoede uitgangspunt had
te gelden. (…) het hof heeft (…) tot uitdrukking gebracht dat gedragingen in het kader van het
tennisspel, die buiten de spelsituatie onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zouden zijn geweest,
binnen de spelsituatie dit karakter niet behoeven te hebben, omdat de deelnemers aan het spel
gedragingen waartoe het spel uitlokt, waaronder onvermijdelijk van tijd tot tijd ook misslagen,
over en weer van elkaar hebben te verwachten, terwijl een dergelijke gedraging niet onzorgvuldig
wordt op de enkele grond dat zij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden tot gevolg
heeft dat een der deelnemers ernstig letsel oploopt.
HR 28-06-1991, NJ 1992/622 (Natrappen)
Feitenrelaas
(3.1) Tijdens een voetbalwedstrijd tussen Achilles 94 en Drachten 2, waarbij Dekker bij Achilles en
Van der Heide bij Drachten speelde, is Van der Heide aan een knie gewond geraakt, terwijl Dekker
zich in zijn onmiddellijke nabijheid bevond. Bij medisch onderzoek werd op het bot aan de
binnenkant van de knie een groot defect geconstateerd met loshangende flarden en losse
kraakbeenstukken. In haar eindvonnis heeft de rechtbank op grond van de afgelegde
getuigenverklaringen bewezen geacht dat Dekker Van der Heude heeft geschopt. Vast is komen te
staan dat Dekker zich aan zogenaamd ‘natrappen’ heeft schuldig gemaakt. Van der Heide spreekt
Dekker aan tot vergoeding van de geleden schade. Dekker stelt dat Van der Heide eigen schuld heeft
omdat er bij voetbal nou eenmaal een risico is dat je gewond raakt
Beoordeling Hoge Raad
(3.2) (…) het hof brengt hiermede tot uitdrukking tot het hier niet ging om het in het leven roepen
van een gevaar dat eigen is aan een sport als voetballen, ook als deze volgens de spelregels wordt
gespeeld, en dat de deelnemers aan de sport over en weer van elkaar te verwachten hebben, maar
om een gevaar dat zich bij de voetbalsport, als zij normaal wordt beoefend, niet zal voordoen. (…) dat
het de aanwezigheid aanneemt dat de gedraging van Dekker ‘buiten de regels van het spel’ viel en
dat die gedraging in voormelde zin ‘abnormaal gevaarlijk’ was.
(3.3) Uitgangspunt moet zijn dat de vraag of een deelnemer aan een sport als voetballen
onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is
toegebracht, minder spoedig bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet
in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden. De deelnemers aan een sport als
voetballen hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over
en weer van elkaar te verwachten, terwijl gedragingen die een overeenkomstig gevaar in het leven
roepen, buiten het kader van de sport door de deelnemers aan het maatschappelijk verkeer als regel
niet van elkaar behoeven te worden verwacht en mede daarom veelal niet aanvaardbaar zijn. (…)
verdient opmerking dat niet reeds het enkele overtreden van de spelregels, waaronder de regels ter
bescherming van de veiligheid van de spelers, onrechtmatig is. Wel is de overtreding van een
spelregel een factor die meeweegt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid. Het hof acht
immers niet alleen mede relevant dat sprake is van een abnormaal gevaarlijke gedraging, maar
spreekt ook van een gedraging ‘buiten de regels van het spel’. Daarmede brengt het tot uitdrukking
dat er geen sprake meer was van een situatie waarin de beide betrokken spelers de bal aan het
spelen waren en waarin juist het spel soms een ingrijpen van een speler kan eisen, waarbij de kans op
letsel niet uitgesloten kan worden. (…) het hof heeft, ervan uitgaande dat het schoppen door Dekker
van Van der Heide buiten de regels van het spel en abnormaal gevaarlijk was – met juistheid
geoordeeld dat deze gedraging van Dekker een onrechtmatige daad jegens Van der Heide oplevert.,
die aan Dekker moet worden toegerekend.
, (3.5) Het hof heeft dan ook, na te hebben geoordeeld dat sprake was van een onrechtmatige daad,
terecht tot uitgangspunt genomen dat daarna nog diende te worden onderzocht of het letsel mede
een gevolg was van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, hetgeen tot
een vermindering of een geheel vervallen van de vergoedingsplicht kan leiden (art. 6:101 BW). (…)
Bekendheid met het feit dat er spelers zijn die ‘dergelijke schoppen’ – schoppen als die van Dekker –
uitdelen en daarmede onnodige blessures veroorzaken, sluit immers niet uit dat een voetbalspeler
ervan mag blijven uitgaan dat de andere spelers op het veld zich behoorlijk zullen gedragen en niet
onnodig blessures zullen veroorzaken.
DUS: De Hoge Raad stelt dat ondanks de sport- en spelsituatie, deelnemers er van uit mogen gaan dat
andere deelnemers zich zodanig gedragen dat onnodige blessures worden voorkomen. In casu had
Dekker een spelregel overtreden door een abnormale en gevaarlijke gedraging. De Hoge Raad
oordeelt derhalve dat Dekker de geleden schade van Van der Heide dient te vergoeden. Bovendien
benadrukt de Hoge Raad dat risico-aanvaarding geen rechtvaardigingsgrond is.
HR 20-03-1992, NJ 1993/547 (Bussluis)
Feitenrelaas
(3.1) Op de busbaan te Diemen heeft zich een ongeval voorgedaan waarbij een taxi bestuurd door
Van der Kamp in een bussluis is gereden. De auto is daardoor ernstig beschadigd. Een in de taxi
zittende passagier is daarbij gewond geraakt en moest naar het AMC gebracht worden. De bussluis is
door de gemeente Diemen aangelegd ter fysieke ondersteuning van een bij haar besluit genomen
verkeersmaatregel die ertoe strekt het desbetreffende weggedeelte af te sluiten voor alle verkeer
met uitzondering van het openbaar vervoer. De bussluis bestaat uit een in het wegdek aangelegd gat
met rondom zodanige stalen constructies en geleidingsbuizen dat autobussen wel, maar gewone
personenauto’s niet kunnen passeren omdat deze vanwege hun smallere wielbasis in dat gat
terechtkomen. De weg waarin de buissluis zich bevindt is aan beide ingangen voorzien van
verkeersborden ‘verboden voor alle (rij-)verkeer’, voorzien van een onderbord ‘Uitgezonderd
lijndienst-bussen’ en verkeersborden met het opschrift ‘bussluis’ en een pictogram van een
personenauto die gedeeltelijk in een gat in het wegdek is terechtgekomen. Op het wegdek van de
busbaan staat aan weerszijden van de sluis met witte letters ‘BUS’ geschilderd. De busbaan is
voorzien van straatverlichting. Naast de bussluis staats een lantaarnpaal.
Beoordeling Hoge Raad
6:162 jo. 6:101
(3.2) Het hof heeft geoordeeld dat de gemeente door het aanleggen en in stand houden van de
bussluis een verkeersgevaarlijke situatie heeft gecreëerd en dusdoende onrechtmatig jegens Rep-Taks
heeft gehandeld. De vraag of een bepaalde handeling een zodanig gevaar voor eens anders persoon
of goed in het leven roept dat zij jegens de ander, die daardoor schade lijdt, onrechtmatig is, moet
door de rechter naar de gewone hiervoor geldende rechtsregels worden beoordeeld, ook wanneer die
handeling is verricht door een gemeente bij de uitvoering van haar taak ter zake van de openbare
wegen waarvoor zij zorg heeft.
(3.3) Vooropgesteld moet worden dat in het algemeen op de gemeente die moet zorgen dat een
openbare weg in goede staat verkeert, de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg
de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Hieruit vloeit voort dat, wanneer de
gemeente ter fysieke ondersteuning van verkeersmaatregelen een weg zodanig inricht dat deze
zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert voor personen of zaken, zij door deugdelijke
beveiligingsmaatregelen, zoals waarschuwingen, ervoor zorg behoort te dragen dat de veiligheid van
personen en zaken voldoende gewaarborgd blijft, waarbij de gemeente mede in aanmerking heeft te
nemen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen
betrachten. Indien deze veiligheid niet voldoende kan worden gewaarborgd, dient de gemeente
van een zodanige inrichting van de weg af te zien.