College week 1
Onderzoeksvragen correlationeel/kwantitatief onderzoek vaak gesloten vragen
Onderzoeksvragen over samenhang of relatie tussen eigenschappen
Dataverzameling:
Observatiestudies
Bestaande gegevens/big data
Vragenlijsten (surveys)
Overeenkomsten/verschil met kwalitatief onderzoek?
Dataverzamelingsmethoden misschien hetzelfde maar de insteek is anders
Systematisch proces niet iteratief
Onderzoeksvragen volgen uit theorie
Volgende elementen: PAC
- Population: populatie, welke groep die de onderzoeker wilt onderzoeken
- Association: Verband/relatie, de onderzoeker geeft aan welke relatie verwacht wordt. Vb:
Plezier van de eerste date neemt toe met meer contact via social media vooraf, hoe langer
vluchtelingenkinderen in een asielzoekerscentrum wonen, hoe kleiner de kans op een
verblijfsvergunning
Causaliteit:
Bij vragen over één bepaald kenmerk een verandering in ander kenmerk veroorzaakt,
spreken we over causaliteit
Bij causaliteit spreken we over onderzoeksvragen die een oorzaak/gevolg verband
beschrijven
Voorwaarden causaliteit:
Covariance: er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg
Temporal precedence: De oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg
Internal validity: Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten
, - Constructs: Constructs: Theoretische begrippen, de kenmerken die de onderzoeker van de
mensen wil weten en meten en waartussen er een verband wordt verwacht. Vb: lengte
verblijf in AZC, kans op verblijfsvergunning
Meetbaar maken:
Om een theoretisch begrip zoals agressie, plezier, perfectie etc. te meten moeten de
onderzoekers een operationalisatieproces doorlopen:
Theoretisch concept Conceptuele definitie operationele definitie Variabele
Conceptuele definitie: Wat de onderzoeker met het theoretisch begrip bedoeld
Operationele definitie: Hoe de onderzoeker het theoretisch begrip gaan meten
Voorbeeld:
Theoretisch begrip: plezier van eerste date
Conceptuele definitie: de mate waarin de persoon een prettig gevoel van blijheid,
ontspannenheid en vrolijkheid heeft en zichzelf vermaakt gedurende de date
Operationele definitie: Een vragenlijst met vragen die blijheid, ontspannenheid, vrolijkheid
en vermaak tijdens de date gevraagd worden
Variabele: Wanneer een theoretisch begrip eenmaal is geoperationaliseerd, resulteert dit in
een variabele:
- Numerieke waarden
- Varieert van persoon tot persoon
Operationaliseren: Alle stappen die je zet om te komen van een theoretisch begrip tot een concrete
vraag die je kunt stellen
Meetinstrumenten:
Veel fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende waarden:
lengte, bloeddruk, kledingmaat
Veel theoretische begrippen hebben ondertussen ook bestaande meetinstrumenten: IQ
score, score op rosenberg’s Self-Esteem Scale(scores tussen 0 en 30) zelfwaardering
Verschillende soorten variabelen: meetniveaus: : wat levert het ons voor informatie op, numeriek
Nominaal meetniveau: categorieën, vb: lieverlingskleur; 1= rood, 2= blauw etc.
Ordinaal meetniveau: volgorde, onderlinge afstand kan heel verschillend zijn, vb: ranglijst
van schaatsers
Interval meetniveau: volgorde, afstanden gelijk, vb: IQ score, score op beck’s depression
scale (score 0-63)
Ratio meetniveau: volgorde, afstanden gelijk, absoluut nulpunt, vb: lengte, gewicht,
aantallen
Meten = weten?
Hoe weet een onderzoeker of er gemeten is wat er voor ogen was?
- Meet het meetinstrument wel het beoogde theoretische begrip?
- Meet het meetinstrument met alle aspecten van het theoretisch begrip?
- Als een ander meetinstrument gebruikt zou zijn, zouden de resultaten dan hetzelfde zijn?
,Begripsvaliditeit (construct validity) – subjectief beoordelen: zelf een nieuw meetinstrument gaat
maken over een bepaald onderwerp
Meten we inhoudelijk wat we willen meten?
Inhoudsvaliditeit (content validity):
- Meet het meetinstrument wel alle aspecten van het theoretisch begrip?
- In de theorie staan aantal aspecten; worden deze geadresseerd?
Indruksvaliditeit (face validity):
- Als experts naar de vragenlijst kijken, hoe beoordelen ze deze?
- Ziet de vragenlijst er op het oog compleet uit?
Begripsvaliditeit – empirisch beoordelen:
Convergente validiteit:
- Geeft antwoord op de vraag: ‘Komen de metingen van dit meetinstrument en metingen van
een ander meetinstrument (dat hetzelfde begrip meet) overeen?’
Discriminante validiteit:
- Geeft antwoord op de vraag: ‘Hangen de metingen van dit meetinstrument juist niet samen
met echt andere kenmerken?’ Is er wel een verband tussen twee begrippen, die geen
verband met elkaar zouden moeten hebben?
Criterium validiteit:
- Geeft antwoord op de vraag: ‘Hangen de metingen van dit meetinstrument samen met
gedragsmatige uitkomsten waarvan we weten dat er een verband hoort te zijn?’
- De resultaten van het meetinstrument te vergelijken met observaties van dezelfde
respondenten in de praktijk op enkele van deze verwante gedragingen.
, Interne validiteit: Kunnen we een ‘goed’ antwoord geven op de onderzoeksvraag?
- Vooral van belang bij causale onderzoeksvragen: alternatieve verklaringen
- Dus, niet bij correlationeel onderzoek wel heel belangrijk bij experimenteel onderzoek
Externe validiteit: Over welke populatie
kunnen we op basis van onze steekproef
conclusies trekken?
- Generaliseren: Conclusies die we
trekken uit de steekproef gebruiken en
die laten gelden over de hele populatie
- Correlationeel onderzoek heeft vaak als
doel om conclusies te laten gelden voor
een grote groep
- Belangrijk: steekproef
Statistische validiteit: Kunnen we de conclusies uit een statistische analyse vertrouwen?
- Duidelijk probleem: data verzinnen
Problemen met de validiteit heeft te maken met systematische stappen die we zetten,
systematische problemen in het onderzoek
Bij begripsvaliditeit zijn we erin geïnteresseerd of we met ons meetinstrument het beoogde
theoretische begrip op een goede, kloppende, complete en afgebakende manier meten. We
kunnen dit zowel op subjectieve en empirische manieren beoordelen.
Bij subjectieve beoordelingen (indruks- en inhoudsvaliditeit) kijken we of het instrument lijkt
te passen bij het te meten begrip en of het volledig lijkt te zijn.
Bij empirische beoordelingen (convergente, discriminante en criteriumvaliditeit) zijn we
geïnteresseerd in de samenhang tussen ons meetinstrument en andere instrumenten of
gedragingen.
Als er iets mis is met de begripsvaliditeit heeft dit grote gevolgen voor een onderzoek: als we
niet meten wat we willen meten, zeggen eventuele gevonden correlaties en effecten op basis
van deze meting mogelijk ook niet zo veel meer.
Inhoudsvaliditeit: Of het meetinstrument alle aspecten van het begrip beslaat;
Indruksvaliditeit: Wat experts vinden van het meetinstrument;
Convergente validiteit: De mate waarin observaties van het meetinstrument in lijn zijn met
observaties van een ander meetinstrument dat hetzelfde of een vergelijkbaar begrip meet;
Discriminante validiteit: De mate waarin observaties van het meetinstrument niet (of slechts
een beetje) in lijn zijn met observaties van een ander meetinstrument dat een duidelijk ander
begrip meet;
Criteriumvaliditeit: De mate waarin observaties van het meetinstrument gerelateerd zijn aan
(gedragsmatige) uitkomsten waarvan we weten dat er een verband zou moeten zijn.
Betrouwbaarheid (reliability): Betrouwbaarheid van meetinstrument problemen die willekeurige
invloed kunnen hebben
- Leidt de operationalisatie tot goede, consistente metingen?
- Als hetzelfde meetinstrument nog een keer gebruikt zou worden bij dezelfde groep, zouden
de resultaten dan hetzelfde zijn?