Goederenrecht samenvatting
Hoofdstuk 1
In 3:1 staan beschreven dat goederenrecht, zaken en vermogensrechten centraal.
Wat zaken en wat vermogensrechten zijn staat in 3:2 en in 3:6.
Zaken
3:2 – Zijn voor menselijke beheersing vatbaar en moeten een stoffelijk object zijn.
De zee en de lucht zijn niet voor menselijke beheersing vatbaar.
Vermogensrechten
Staan beschreven in 3:6. Een vermogensrecht is een recht met vermogenswaarden; een recht met
een bepaalde waarde die in geld is uit te drukken.
Het artikel bestaat uit 3 voorwaarden; Het moet overdraagbaar zijn; Het moet stoffelijk voordeel zijn;
Het moet in ruil voor stoffelijk voordeel.
1.2 Roerende en onroerende zaken
Onroerende zaken
In 3:3 lid 1 staan de onroerende zaken beschreven; de grond, delfstoffen die nog niet zijn gewonnen;
beplantingen die met de grond zijn verenigd bv. bomen, struiken etc. ; gebouwen die duurzaam met
de grond zijn verenigd; werken die duurzaam met de grond zijn verenigd; gebouwen en werken die
door vereniging met andere gebouwen of werken duurzaam met de grond zijn verenigd.
Roerende zaken
In 3:3 lid 2 staan de roerende zaken beschreven; auto, fiets, een pen, laptop, studieboeken etc.
1.3 Hoofdzaak en bestanddeel
In 3:4 wordt bestanddeel beschreven; met verkeersopvatting wordt het maatschappelijk verkeer
bedoeld, de omgang van mensen met elkaar in de maatschappij. Een bestanddeel is dus een
hoofdzaak en iets wat wij als maatschappij belangrijk vinden.
1.4 Register en niet-registergoederen
Registergoederen worden in 3:10 beschreven; de inschrijving van de overdracht of de vestiging van
dit type goederen dient plaats te vinden in de openbare registers 3:16, er staan feiten die voor de
rechtstoestand van registergoederen van belang zijn worden opgenomen. Voorbeelden van
registergoederen zijn; een huis, een bedrijfsgebouw; een stuk grond; grote schepen; vliegtuigen. Het
gemeenschappelijke kenmerk van al deze goederen is dus dat de overdracht ervan moet worden
ingeschreven in de openbare registers.
1.5 Natuurlijke vruchten
In 3:9 omschrijft natuurlijke vruchten, er zijn 2 vereisten; het zijn zaken; deze worden volgens
verkeersopvatting als vruchten van andere zaken aangemerkt. Een natuurlijke vrucht wordt een
zelfstandige zaak op het moment dat deze wordt afgeschreven 3:9 lid 4. Voorbeelden; Wanneer een
appel van een boom af valt wordt het een zelfstandige zaak. Op het moment dat een puppy wordt
geboren is het een zelfstandig dier aangezien een dier geen zaak is!
Burgerlijke vruchten
Volgens 3:9 lid 2 staan er rechten die volgens verkeersopvatting als vruchten van goederen worden
aangemerkt; er zijn 2 vereisten; het zijn rechten, deze worden volgens verkeersopvatting als vrucht
van goederen aangemerkt. Bijvoorbeeld; de rente over een geldbedrag dat op een spaarrekening
staat, de huuropbrengst van een woning. Een burgerlijk vrucht wordt een zelfstandig recht op het
moment dat deze opeisbaar wordt 3:9 lid 4. Zelfde voorbeelden.
,Goede trouw
In 3:11 wordt uitgelegd dat goede trouw van een persoon in de volgende gevallen ontbreekt;
Wanneer iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft kende. Wanneer
iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft behoorde te kennen.
Hoofdstuk 2.1 tm. 2.6
2.1 Inleiding absolute en relatieve rechten
Absolute rechten zijn rechten die een persoon op een goed kan hebben. Het kan dus zowel een recht
op een zaak als een recht op een vermogensrecht zijn. Een absoluut recht geldt ten opzichte van
iedereen.
Relatieve rechten worden ook wel persoonlijke rechten genoemd, het zijn rechten die slechts
tegenover een bepaald persoon werken; relatieve rechten gelden dus niet ten opzichte van iedereen!
Bijvoorbeeld; Jan heeft een verzameling knuffels, deze leent hij wel eens uit aan vrienden. Hij leent
een knuffel uit aan Tamara; Jan heeft elke keer recht op teruggave wanneer hij iemand een knuffel
uitleent, dit is een relatief recht aangezien dit alleen maar werkt tegenover een persoon.
2.2 Kenmerken absolute rechten
De absolute rechten die je terug kan vinden in de BW;
Boek 3; Vruchtgebruik 3:201, pand 3:227, hypotheek 3:227.
Boek 5; Eigendom 5:1, erfdienstbaarheid 5:70, erfpacht 5:85, opstal 5:101, appartement 5:106.
Naast dat absolute rechten tegenover iedereen werken zijn er nog andere rechtsgevolgen aan deze
rechten verbonden;
- Zaaksgevolg – droit de suit
Het absolute recht blijft op een goed bestaan, ookal bevindt dat goed zich niet meer in de macht van
de rechthebbende. Het absolute recht volgt dus het goed waarop het rust.
- Prioriteitsbeginsel – droit de priorite
Ingeval er meer dan een absoluut recht voor een later gevestigd recht is.
- Bevoorrechte positie – droit de preference
Dit is wanneer een persoon of een bedrijf failliet gaat, hierdoor vallen in beginsel al zijn of haar
goederen in het faillissement. Als er op dat moment goederen onder de failliet vallen waar een derde
absoluut recht op heeft, dan vallen die goederen niet onder het faillissement. De goederen kunnen
dan door de rechthebbende buiten het faillissement worden gehouden.
2.3 Onderscheid volledige en beperkte rechten
Volledig recht – Het eigendomsrecht is het meest omvattende recht wat en persoon op een zaak kan
hebben 5:1. Een eigenaar mag in beginsel alles doen met zijn eigendom.
Beperkt recht – 3:8 het is een minder vergaand recht dan volledig recht. Voorbeelden; vruchtgebruik,
pand, hypotheek, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal, appartement.
2.5 Beperkte rechten
Vruchtgebruik – 3:201. Het recht om goederen die aan een ander behoren te gebruiken, en om van
de vruchten te genieten. De vruchtgebruiker heeft recht om het goed van een ander te gebruiken. De
vruchtgebruiker heeft een beperkt recht, de eigenaar heeft het volledig recht.
Er is een onderscheid tussen natuurlijke en burgerlijke vruchten 3:9. Natuurlijk is bijvoorbeeld een
boom van een appel. Burgerlijk is bijvoorbeeld dat iemand met een spaarrekening eigenaar wordtvan
de rente.
In 3:202 staat dat vruchtgebruik wordt gevestigd of ontstaat door verjaring 3:99.
, De duur van vruchtgebruik wordt door de partijen zelf bepaald. Wanneer de eigenaar een natuurlijk
persoon is kan de duur van het vruchtgebruik duren tot de eigenaar leeft 3:203. Wanneer de
eigenaar een rechtspersoon is zoals een bedrijf of een stichting, kan het recht van vruchtgebruik max.
30 jaar worden gevestigd.
2.5.2 Pand
Het pandrecht wordt beschreven in 3:227. Bijvoorbeeld; A leent geld uit aan B, A wil zeker weten dat
hij het geld terug krijgt en er wordt recht van pand op een niet-register goed gezet. Als B niet terug
betaald heeft A recht op het niet-register goed. In het geval dat C ook nog geld aan A moet geven en
ook een pandrecht heeft moet er worden gekeken wie er eerst voorrang heeft.
2.5.3 Hypotheek
Hypotheek staat beschreven in 3:227.
Het verschil tussen pand en hypotheek is dat bij hypotheek het op een register goed wordt gevestigd.
2.5.4 Erfdienstbaarheid
Het is een last waarmee een onroerende zaak – het dienende erf – is bezwaard ten behoeve van een
andere onroerende zaak – het heersende erf 5:70. Deze last kan eruit bestaan om iets toe te staan of
juist niks 5:71.
Recht van overpad: Is een erfdienstbaarheid waarmede een onroerende zaak - het dienende erf - ten
behoeve van een andere onroerende zaak - het heersende erf - is bezwaard.
In 5:72 staat dat erfdienstbaarheden kunnen worden overgedragen door vesteging of verjaring.
Vestiging vind plaats door een notariële akte. Bij verjaring moet het voldoen aan de vereisten van
3:99.
In 5:78 staat beschreven dat de rechter een dienstbaarheid kan wijzigen of opheffen.
Volgens 3:12 moet er redelijk en billijk worden gekeken naar de maatschappelijke en persoonlijke
belangen.
In 5:80 staat dat een recht van erfdienstbaarheid op een vordering van de eigenaar van het
heersende erf door de rechter kan worden gewijzigd.
Op grond van 5:82 staat dat de eigenaar van het heersende erf afstand kan doen van het recht van
erfdienstbaarheid. De eigenaar van het dienende erf is verplicht hieraan mee te werken.
2.5.5 Erfpacht
In 5:58 staat erfpacht beschreven; Het is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft
de onroerende zaak van een ander te houden en te gebruiken. Bij erfpacht verkrijgt de pachter de
bevoegdheid om een onroerende zaak van een ander te gebruiken. De erfpachter heeft hetzelfde
genot van de zaak als de eigenaar 5:89. Maar hij mag de bestemming van de onroerende zaak niet
zonder toestemming van de eigenaar veranderen 5:89 lid 2.
Volgens 5:85 lid 2 kan in de akte van de vesteging worden opgenomen dat de erfpachter een bepaald
geldbedrag betaald aan de eigenaar. Ook kan in de akte van vestiging de duur van de erfpacht
worden geregeld 5:86. Volgens 5:97 kan de erfpacht op vordering van de eigenaar of van de
erfpachter kan worden beëindigd.
Als de erfpachter op het stuk grond laat bouwen, werken of beplantingen neer zet, kan hij aan het
einde van de erfpachtperiode een vergoeding hiervoor krijgen. Behalve wanneer zij niet verplicht zijn
aangebracht en de erfpachter ze weer mocht meenemen 5:99.
2.5.6 Opstal