Samenvatting Sociale psychologie schooljaar 2019-2020
Hoofdstuk 1 Inleiding tot de sociale psychologie
1.1 Wat is sociale psychologie
Psychologie: De wetenschap van het gedrag en de psychische processen van het individu.
Sociale psychologie: De wetenschappelijke studie naar de manier waarop gedachten, gevoelens en
gedragingen van mensen, worden beïnvloed door de werkelijke of imaginaire aanwezigheid van
andere mensen. Ouders, vrienden, werkgevers, leraren, vreemden – in feite de gehele sociale
situatie.
Sociale invloed: Het effect dat de woorden. Daden of alleen al de aanwezigheid van andere mensen
hebben op onze gedachten, gevoelens, attitudes of gedrag. Dit hoeft niet perse iemand te zijn die je
kent. Het kan ook alleen de aanwezigheid zijn van bijvoorbeeld een politie agent of mede reizigers in
de trein ( deze mensen hebben dus door hun aanwezigheid alleen al effect op hoe jij je gedraagt op
straat of in de trein)
1.1.1 Sociale psychologie, wetenschap en gezond verstand.
Empirische methode: Op waarneming en/of onderzoek gebaseerde methode voor het toetsen van
hypothesen. Systematisch kunnen testen, in plaats van af te gaan op volkswijsheden, gezond
verstand of de meningen en inzichten van filosofen, schrijvers, politiek commentatoren of oma’s.
Hypothese: Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden, moeten sociaal psychologen eerst een
schatting doen op basis van onderbouwde aannames, dat wil zeggen een hypothese opstellen. Een
als voorlopige waarheid aangenomen maar nog te bewijzen veronderstelling.
De sociale psychologie onderscheidt zich vooral doordat ze zich niet zozeer bezighoudt met sociale
situaties in een objectieve betekenis, maar doordat ze zich in eerste instantie richt op de manier
waarop mensen beïnvloed worden door hun interpretatie of construct.
Construct: De manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen en interpreteren.
Sociaal psychologen menen dat je pas kunt begrijpen hoe ze die sociale wereld waarnemen,
begrijpen en interpreteren. In hun ogen is dat belangrijker dan te weten wat de objectieve
eigenschappen van die sociale wereld zijn.
Determinant: Bepaalde factor in een ontwikkeling of toestand.
1.1.2 Sociale psychologie en het vetschil met verwante disciplines
Individuele verschillen: Die aspecten van de persoonlijkheid die mensen onderscheiden van anderen.
( Hier is de persoonlijkheidspsycholoog vooral geïnteresseerd in.)
Sociologie: Sociale psychologie: Persoonlijkheidspsychologie:
Verschaftalgemene wetten Onderzoekt de Onderzoekt de kenmerken
en theorieën over psychologische processen die maken dat individuen
samenlevingen, niet over die mensen met elkaar uniek zijn en van elkaar
individuen. gemeenschappelijk hebben verschillen
en hen gevoelig maken voor
sociale invloed.
,Terwijl de sociale psychologie en de persoonlijkheidspsychologie beide de nadruk leggen op de
psychologie van het individu, heeft de sociale psychologie vooral als doel het analyseren en het
verklaren van de psychologische processen die de meeste mensen in de wereld gemeen hebben en
die hen gevoelig maken voor de sociale invloeden.
1.2 De macht van de situatie
Fundamentele attributiefout:
Neiging om de mate waarin iemands gedrag wordt veroorzaakt door de rol van persoonlijke
eigenschappen en andere interne factoren te overschatten en de rol van externe, situationele
factoren te onderschatten.
Attributie: Het toeschrijven van oorzaken aan het eigen of aan andermans gedrag en het daarmee
voorzien van verklaringen.
Waarom de naam van het spel ertoe doet!
Toe het spel ‘het gemeenschapsspel’ heette waren spelers veel eerder geneigd tot coöperatief
gedrag dan toen het spel het ‘beursspel’ heette – los van hun eigen sociale normen over die
belangrijker bleken dan persoonlijkheid en die het gedrag van de spelers bepaalden.
1.3 De macht van sociale interpretatie
Behaviorisme:
Stroming in de psychologie die de stelling verdedigt dat men, om menselijke gedrag te kunnen
begrijpen, slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende eigenschappen van de omgeving. ( B.F
Skinner)
Gestaltpsychologie:
Stroming in de psychologie die het belang benadrukt van het besturen van de persoonlijke manier
waarop een object wordt waargenomen , in plaats van het besturen van de manier waarop de
objectieve, fysieke eigenschappen van het object zijn samengevoegd.
Fenomenologie:
Filosofische methode ( van Husser) die probeert door geestelijk-intuïtieve beschouwing van de
dingen, niet door rationele kennis, de constitutie van de wereld in de geest en het wezen der dingen
te beschrijven.
Kurt Lewin wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de moderne experimentele sociale
psychologie.
1.4 De oorsprong ban constructen: fundamentele menselijke motieven.
De wijze waarop een individu een situatie construeert ( waarneemt, begrijpt en interpreteert) wordt
grotendeels bepaald door twee fundamentele menselijke behoeften: de behoefte accuraat te zijn en
de behoefte om een goed gevoel over onszelf te hebben (een positief zelfbeeld).
1.4.1 Het motief van eigenwaarde: De behoefte aan een positief zelfbeeld
Positief zelfbeeld: Evaluatie van mensen hun eigen eigenwaarde, dat wil zeggen; de mate waarin ze
zichzelf beschouwen als goed, competent en beschaafd.
Nadeel: Het erkennen van onze tekortkomingen is moeilijk, zelfs wanneer dat ten koste gaat van een
accurate kijk op de wereld.
,1.4.2 Het motief van de sociale cognitie: de behoefte om accuraat waar te nemen.
Sociale cognitie: Hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld; specifieker; hoe mensen de
sociale informatie selecteren, interpreteren, herinneren en gebruiken om oordelen te vormen en
beslissingen te nemen.
Onze verwachtingen van de sociale wereld kunnen de wereld veranderen selffulfilling prophecy: een
voorspelling die direct of indirect leidt tot het uitkomen van die voorspelling.
Je verwacht bepaalde gedrag van jezelf of van iemand anders, dus handel je op zo’n manier dat je
verwachtingen waarheid wordt.
1.4.3 overige motieven
De twee voornaamste bronnen van constructen waarop we hier de nadruk hebben gelegd, zijn 1, de
behoefte om een postieve kijk op onszelf te behouden en 2 de behoefte om de wereld accutaart
waar te nemen. Dit zijn echter niet de enige motieven die onze gedsachten en gedragingen
beïnvloeden.
Biologische drijfveren zoals honger en dorst kunnen krachtige drijfveren zijn, ook angst, liefde,
goedkeurig en andere beloningen waarbij sprake is van sociale uitwisseling.
Ook behoefte aan controle speelt nog een rol.
1.5 Sociale psychologie een maatschappelijk probleem
De sociaalpsychologische theorieën met betrekking tot het gedrag van mensen hebben
inmiddels hun nut bewezen wanneer het gaat om de aanpak van diverse grote
maatschappelijke problemen bijvoorbeeld: energiebewustzijn, gezonde leefgewoonte en
geweld op school.
Hoofdstuk 2:
Hindsight bias:
De neiging van mensen om hun vermogen om een uitkomst te voorspellen te overdrijven
nadat ze te weten zijn gekomen hoe die uitkomsten eruitziet. Dit gebeurt bijvoorbeeld als
we weten wie een verkiezing heeft gewonnen en we zoeken naar redenen waarom juist die
kandidaat heeft gewonnen. Achteraf lijkt de uitkomst onvermijdelijk en gemakkelijk te
voorspellen, zelfs als we vooraf erg onzeker waren over de uitslag.
Methode Focus Beantwoorde vraag
Observationeel beschrijven Wat is de aard van het fenomeen?
Correlationeel voorspelen Als we X kennen, kunnen we Y dan voorspellen?
Experimenteel Causaliteit Is variabele x de oorzaak van variabele Y?
Dissonantietheorie: specifieke voorspellingen deed over wanneer en hoe mensen hun
attitudes zouden veranderen.
Observationele methode:
Techniek waarbij een onderzoeker mensen observeert en zijn of haar metingen of indrukken
over hun gedag systematisch vastlegt.
Beperkingen: De observationele methode kan alleen worden gebruikt voor het bestuderen
van de documenten en van gedrag dat in het openbaar wordt gemanifesteerd. De methode
,leent zich niet voor het onderzoeken van gedachten van mensen of van hun prive gedrag.
Bovendien laten observaties van een bepaalde groep zich vaak moeilijk naar de mens in het
algemeen generaliseren.
Etnografie:
Methode waarbij een onderzoeker probeert een groep of cultuur te begrijpen door die van
binnenuit te observeren, zonder de groep zijn eigen normen en waarden op te leggen.
Doel: kennis verzamelen over de rijkdom en complexiteit van een groep door die in zijn
natuurlijke omgeving te observeren.
Culture antropologie: de studie naar menselijke culturen en samenlevingen
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid:
De mate van overeenkomst tussen de resultaten van twee of meer mensen die onafhankelijk
van elkaar een dataset observeren en coderen.
Analyse van archieven:
Vorm van de observationele methode waarbij de onderzoeker de verzamelde documentatie,
oftewel de archieven, van een cultuur onderzoekt (bijvoorbeeld dagboeken, romans,
tijdschriften en kranten).
Correlationele methode:
Techniek waarbij twee of meer variabelen systematisch worden gemeten waarmee wordt
vastgesteld wat de relatie is tussen die twee variabelen.
Beperkingen: Een beperking van de co relationele methode is dat correlatie niet hetzelfde is
als causaliteit. Zij legt dus geen oorzaak-gevoelsrelaties bloot. Stel dat twee variabelen, A
televisiekijken en B agressie, onderling correleren. A zou B vooroorzaken (televisie kijken
maakt kinderen agressief). Maar omgekeerd is ook mogelijk (agressieve kinderen kijken
graag naar gewelddadige programma’s ). Nog een mogelijkheid: er is een variabele C in het
psel die zowel A als B veroorzaakt (een bepaalde element in de opvoeding zorgt ervoor dat
kinderen graag naar geweld kijken en agressief worden).
Correlatiecoëfficiënt:
Een maat voor correlatie waarmee je de samenhang kunt vaststellen tussen twee variabelen
(bijvoorbeeld in welke mate gewicht samenhangt met lengte). (hoeverre de twee
samenhangen)
Vragenlijstonderzoek (surveys):
Onderzoek waarin aan een representatieve steekproef van mensen (vaak anonieme) vragen
gesteld worden over hun attitudes of gedrag. ( genelaliseerdbaar door steekproef te maken
uit de gehele populatie.)
Aslecte steekproef:
,Manier om ervoor te zorgen dat een steekproef representatief is voor de populatie doordat
iedereen in die populatie evenveel kans heeft om geselecteerd te worden voor de
steekproef.
At random steekproef (randomisatie):
Het willekeurig ordenen of in groepen indelen van een populatie
Experimentele methode: ( enige methode die mogelijk maakt causale verbanden te
ontdekken)
Methode waarbij de onderzoeker proefpersonen willekeurig aan verschillende condities
toewijst en ervoor zorgt dat deze condities identiek zijn met uitzondering van de
onafhankelijke variabele ( de variabele waarvan men denkt dat hij een causaal effect heeft
op de antwoorden of reacties van de mensen).
Onafhankelijke variabele:
De variabele die een onderzoeker verandert of varieert om te zien dat effect heeft op een
andere variabele.
Afhankelijke variabele:
De variabele die de onderzoeker meet om te zien of die wordt beïnvloed door de
onafhankelijke variabele; de onderzoeker heeft de hypothese dat de afhankelijke variabele
afhangt van de onafhankelijke variabele.
Interne validiteit:
De mate die aangeeft dat de onafhankelijke variabele, en alleen de onafhankelijke variabele,
van invloed is op de afhankelijke variabele; dat bereiken we door alle irrelevante variabelen
te beheersen en door mensen willekeurig toe te wijzen aan verschillende experimentele
condities.
Willekeurige (random) toewijzing aan een conditie:
Een proces dat ervoor zorgt dat alle deelnemers een gelijke kans hebben om in een bepaalde
conditie van een experiment terecht te komen. Door willekeurige toewijzing kunnen
onderzoekers er relatief zeker van zijn dat verschillen in de persoonlijkheid of achtergrond
van de deelnemers gelijk verdeeld zijn over de condities.
Overschrijdingskans (p-waarde): Een met statistische technieken berekend getal dat vertelt
hoe waarschijnlijk het is dat de resultaten van een experiment bij toeval zijn ontstaan, en
niet als gevolg van de onafhankelijke variabel. Resultaten mogen significant genoemd
worden als dat de resultaten het gevolg zijn van toevalsfactoren in plaats van de
onderzochte onafhankelijke variabele, minder dan 5 procent is.
Waarschijnlijkheidswaarde:
, De kans dat de resultaten het gevolg zijn van toevalsfactoren in plaats van de onderzochte
onafhankelijke variabele.
Externe validiteit:
De mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar
andere situaties en andere mensen.
(1): de mate waarin we kunnen generaliseren van de situatie die de onderzoeker heeft
geconstrueerd naar situaties in het dagelijks leven.
(2): de mate waarin we kunnen generaliseren van de mensen die aan het experiment
hebben deelgenomen naar mensen in het algemeen.
Psychologische realisme:
De mate waarin de psychologische processen die worden getriggerd in een experiment lijken
op een psychologische processen in het dagelijks leven.
Alledaagse realisme: De mate waarin een experiment lijkt op situaties in het dagelijks leven.
Coverstory:
Beschrijving van het doel van het onderzoek die proefpersonen te horen krijgen, maar die
anders is dan het werkelijke doel. Wordt verteld om psychologische realisme van het
onderzoek te waarborgen.
Veldexperiment:
Experimenten die in een natuurlijke setting plaatsvinden in plaats van in het laboratorium.
Basisdilemma van de sociaal psycholoog:
Het compromis tussen interne ene externe validiteit bij het doen van onderzoek, het is zeer
moeilijk om een experiment uit te voeren waarvan zowel de interen als externe validiteit
groot zijn.
Replicatie: Herhaling van het onderzoek met proefpersonen uit een andere populatie of in
een andere setting.
Meta-analyse:
Statische techniek waarmee je het gemiddelde van de resultaten van twee of meer
onderzoeken kunt berekenen om te zien of het effect van een onafhankelijke variabele
betrouwbaar is.
Fundamenteel onderzoek: Onderzoek dat is gericht op het vinden van het beste antwoord
op de vraag waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen, puur uit intellectuele
nieuwsgierigheid en zonder stil te staan bij mogelijke toepassing van deze kennis.
Toegepast onderzoek: Onderzoek dat is gericht op het oplossen van een specifiek
maatschappelijk probleem.