Minor: Theater in de beroepspraktijk
2019/2020.
Tentamen: Theatergeschiedenis
Les 1 tot 6 + de vijf boeken (Koning Oedipus, Hamlet,
Kersentuin, Wachten op godot en Tartuffe).
Les 1: WOII, actie Tomaat tot nu.
1.1 Theatertermen:
,- Abele spelen Middelnederlandse toneelstukken: het oudste
overgeleverde West-Europees wereldlijk toneel met hoofse inhoud.
- Acted speech Een dialoog die de handeling dwingend voorschrijft.
Bijvoorbeeld: “Ik treed uw kardinaalshoed met den voet en sleur u met den
baard hier op en neer”.
- Activity ook wel “actie”. Handeling die globaal beschreven wordt in een
dialoog waaraan de neventekst parallel loopt.
- Actualisering aanpassing van tekst, personages, omstandigheden aan
hedendaagse (actuele) situaties.
- Adaptatie Bewerking van een tekst voor een ander medium, in dit
geval voor een dramatische of theatrale presentatie. Het kan gaan om een
oorspronkelijke tekst die je omzet tot bijvoorbeeld een film.
- Antagonist Tegenspeler. In het antieke Griekse theater wordt dit ook
wel de tweede speler genoemd.
- Aristotelisch Naar Aristoteles, Griekse theoreticus en beschrijving van
epiek en tragedie. Beschreef de tragedie als met een publiekgerichte
bouw, spanningsboog en catharsis. Dit zijn ingrediënten die in het
aristotelische theater nog steeds meespelen: identificatie, ontroering en
meeleven plus spanning.
- Attributen Hulpmiddelen om een rol gestalte te geven, soms als deel
van de kleding. Bijvoorbeeld: teken van waardigheid kroon of staf.
- Catharsis De bevrijdende gemoedsbeweging die bij de toeschouwer
optreedt na het inzicht in de daden van de held van het stuk. Volgens
Aristoteles de functie van de tragedie.
- Claus een gedeelte van een toneelstuk dat zonder onderbreking door
een spreker gezegd wordt. Dit kan bestaan uit een of meer gesproken
zinnen in een toneelstuk.
- Changement verandering van toneelbeeld, decorwisseling.
Changement â vue is wisseling bij open doek.
- Commedia dell’ arte theatervorm, ontstaan in de zestiende eeuw,
populair tot ver in de achttiende eeuw en ook in de twintigste eeuw weer
in de mode. De hoofdtekst lag niet vast, de scenario’s gaven kort de
handeling weer. Daardoor werden de stukken gekenmerkt door
improvisatie op stramien (lazzi). Een ander kenmerk vormden de vaste
typerollen. Dit is dus een improvisatietheater dat uit Italië komt.
- Cue Wachtwoord voor spelers, maar vooral voor de lichttechnicus.
- Dictie Manier van voordragen, zeggen van een tekst.
- Doorloop Repetitie waarin de gehele tekst van een bedrijf of van het
gehele stuk doorgenomen wordt, soms uitgebreid met de kostuums, het
licht en andere technische aspecten.
- Dramaturg Verantwoordelijke voor de tekst, dat wil zeggen
stukkenkeuze, vertaling, bewerking, soms ook bewaker van tekst, inhoud
en concept tegenover spelers of regisseur.
- Episch theater Niet gericht op inleving en het vertellen van een
verhaal, maar op inzicht in maatschappelijke situaties en problemen.
- Expositie Begin van een toneelstuk, onderdeel van het eerste bedrijf,
waarin situaties, handelende personen en de aanloop naar conflict en
intrige aangekondigd worden.
- Foil character Personage dat door zijn handelen of aanwezigheid de
persoonlijkheid van met name de protagonist uit de verf doet komen.
- Freeze Uit een beweging komende houding die vastgehouden,
bevroren wordt. In België en Frankrijk ‘post plastique’ genoemd.
- Generale repetitie De laatste doorloop voor de première, in kostuum,
met grime, licht en decor. Het gezegde wil dat een slechte generale duidt
, op een goede première. Geen slechte gedachte als ervan uitgegaan wordt
dat de generale bedoeld is om uit te zoeken wat ontbreekt en fout gaat om
dat alsnog te repareren.
- Gesamtkunstwerk Vooral door Richard Wagner bekend geworden
concept waarin niet alleen alle kunsten in een theatrale vorm zouden
moeten samengaan, maar waarin ook het publiek en de speelplaats
betrokken dienen te worden.
- Handeling De kortste theatrale handeling is in een werkwoordsvorm
weer te geven en geldt voor een personage. Daarenboven wordt bedoeld:
stuwende beweging van de ene situatie naar de andere.
- Hoofdtekst De dialogen zonder regieaanwijzingen. Dat wat gezegd
wordt.
- Identificatie Inleving van de toneelspeler in zijn rol en meeleven van
de toeschouwer met de ervaringen en gemoedsuitingen van een of meer
personages in een toneelstuk. Oorspronkelijk was daarvoor de protagonist
de aangewezen persoon. Doordat angst en medelijden bij de toeschouwer
opgewekt worden, worden bevrijdende gemoedsbewegingen opgewekt.
Zie: Catharsis.
- Improvisatie Scene die het resultaat is van improviseren. De werkvorm
uit de dramatische vorming waarbij een scene door spelers ontwikkeld
wordt uit niet meer dan enkele suggesties.
- Improviseren Methode om tot een theaterscene te komen of deze te
oefenen zonder vastgelegde tekst te gebruiken.
- Italienne, â l’ snelle oefendoorloop van toneelstuk om tekst,
bewegingsvolgorde en sceneopvolging voor de spelers nog eens door te
nemen. Ook Italiaantje genoemd.
- Komedie Een stuk dat voor de hoofdpersoon goed afloopt. Los daarvan
ook toneelstuk met amusementskwaliteiten, welke formele eisen op het
gebied van timing, spanningsopbouw en speelstijl stellen.
- Lazzi Korte solo-improvisaties in commedia dell’ arte.
- Louis d’Or Nederlandse prijs die jaarlijks aan de beste toneelspeler
wordt uitgereikt.
- Mimetisch natuurgetrouw, letterlijk nabootsend.
- Mise-en-scène Het in elkaar steken van een voorstelling met de nadruk
om toneelbeeld, toneelinrichting en de plaats en beweging van de acteurs
daarin. Dit is de taak van de regisseur, de ‘metteur en scene’.
- Monoloog Oudste theatrale vorm. Tekst of voorstelling waarin een
persoon sprekend optreedt. De tekst is op het toneel tot niemand van de
medespelers gericht.
- Naturalistisch Zo gewoon mogelijk spelen, ingeleefd,
psychologiserend, naturel.
- Niet-aristotelisch Bijvoorbeeld episch, symbolistisch en absurdistisch
toneel.
- Neventekst Regieaanwijzingen in een toneelstuk.
- Onzichtbaar theater Een theatervorm uit het theater der
onderdrukten van Augusto Boal, waarin bijvoorbeeld op straat gespeeld
wordt zonder dat het publiek weet dat het theater is.
- Partage Verhouding waarin de recette verdeeld wordt tussen
opvoerende en organisator. Dit gaat bijvoorbeeld om een deel van de
opbrengst.
- Personage Fictieve persoon die door hoofd- en neventekst door een
schrijver in de toneeltekst beschreven wordt. Kan ook door improvisatie
ontstaan. Moet rond zijn en een ontwikkeling doormaken.