Biologie v Dieren: Deeltentamen 3
Zintuigfysiologie
Zintuigen = je neemt de omgeving waar en je kan erop reageren.
Sensorische mechanisme
Receptie = ontvangen van een stimulus
Transductie = omzetting van een stimulus in een actiepotentiaal die naar de hersenen gaat.
1. Open/dicht gaan van ion-kanalen (Na+, K+, Ca2+) of verandering van
membraanpermeabiliteit
2. Depolarisatie/hyperpolarisatie verandering receptorpotentiaal
3. Actiepotentialen (rechtstreeks of neurotransmitters): graded = meer depolarisatie
meer actiepotentialen (dus niet alles of niets)
4. Summatie: toename frequentie (=temporele summatie) of meerdere neuronen
worden geactiveerd (=spatiale summatie)
a. Temporele summatie = toename frequentie van signalen
b. Spatiale summatie = meerdere neuronen worden geactiveerd.
Graded: als er meer stimulus is, dan is er meer actiepotentiaal en andersom. Er geldt dus
niet ‘alles of niets’.
Amplificatie = versterking tijdens transductie.
- Bijv: 1 foton wordt 100.000x versterkt.
- Bijv: neurotransmitters
Sensorische adaptatie = afname frequentie in sensorische neuronen ter preventie van
overload. Dit verschilt per zintuig. Minder actiepotentialen minder bij de hersenen je
neemt minder waar
- Reuk adapteert bijvoorbeeld snel
- Kou adapteert erg langzaam (je voelt je lang koud). Pijn ook.
1
, Perceptie = gewaarworden van de sensaties.
De plek waar de sensaties ‘terecht komen’
bepalen hoe je iets waarneemt.
bij een klap op je oog zie je sterretjes
Synesthesie = een zintuigelijke waarneming
ongewild ook een of meerdere andere
zintuiglijke indrukken oproept. Bijv dat je
gekleurde letters ziet bij het lezen.
Zintuigen:
1. Exteroreceptoren = voor stimuli van buitenaf (externe milieu). Behoort tot
animale/somatische zenuwstelsel (bewust)
2. Interoreceptoren = voor stimuli van binnenuit (interne milieu). Behoort tot
autonome/vegetatieve zenuwstelsel (niet bewust).
3. Proprioreceptoren = voor stimuli over lichaamspositie. Behoort tot animale
zenuwstelsel. (bewust). Houdt je lichaam bewust van ‘waar wat is’ (waar zit je arm,
kan je iets oppakken. Of de stand van je benen voor evenwicht).
Een andere indeling, namelijk op modaliteit van de stimulus (=eigenschap van de prikkel)
1. Mechanoreceptoren = de prikkel is vormverandering. Tast, gehoor, evenwicht,
spierspoeltjes, rekreceptoren in blaas, maag, uterus
2. Electromagnetoreceptoren = infrarood, elektrische velden, warmte, magnetisme,
zien
3. Chemoreceptoren = zijn gevoelig voor chemische stoffen. Osmoreceptoren, pH,
smaak, reuk
4. Thermoreceptoren = kou en/of warmte. Deze hebben we in de huid zitten, maar ook
in de hersenen (hypothalamus).
5. Pijn-receptoren
De verschillende modaliteiten hebben verschillende eigenschappen.
Nog een keer ingedeeld:
Exteroreceptor Interoreceptor Proprioreceptor
Mechanoreceptor Tast, gehoor, evenwicht Rekreceptoren in blaas, maag Spierspoeltjes
en/of uterus
Electromagnetorecepto Infrarood, electrische velden,
r magnetisme, zien
Chemo Smaak, reuk Osmo, pH
Thermo Kou en warmte
Pijn Pijnreceptoren
2
, Mechanoreceptoren
- Er vindt bij alle types mechanoreceptoren vormverandering plaats. Dit is fysische
vervorming zoals door druk, rek, beweging of geluid.
- Daarnaast zijn er ionkanalen die verankerd aan (interne of externe) celstructuren. Als
er vormverandering plaatsvindt, dan is er ook een (vorm)verandering bij het
ionkanaal waardoor deze bijvoorbeeld open gaat wat leidt tot depolarisatie of
hyperpolarisatie.
Voorbeelden:
1. Statocyten: een voorbeeld van een mechanoreceptor zijn de zintuigjes waarmee een
kwal zich kan oriënteren onder water ten opzichte van zwaartekracht.
De statocyten bestaan uit receptor cellen met daarin cilia. Op de
haren zitten deeltjes (kunnen kalkdeeltjes of zanddeeltjes zijn)
die beïnvloed worden door zwaartekracht.
Waar de korreltjes zitten vanwege de zwaartekracht, geeft een
grotere druk op de cilia. Dit is een vormverandering (druk) dit
zorgt voor het openen van ionkanalen en dit leidt weer tot
actiepotentialen.
Garnalen (in de staart) en krabben (in de antennen) hebben ook
statocyten.
2. Haren: mannetjes muggen hebben antennen met hele fijne haren. Hiermee nemen
de mannetjes het gezoem van de vrouwtjes waar (geluid)
3. Tympanaal orgaan: sprinkhanen hebben onder de vleugel dit orgaan. Het is een
vliesje die op een neer gaat bij geluid.
4. Oor: de mens heeft het oor om geluid waar te kunnen nemen.
Geluid zijn golven (verdichtingen en verdunningen) die ons oor binnenkomt. Het gaat via de
gehoordoorgang (buitenoor) naar binnen tot op het trommelvlies (middenoor).
Dan hebben we drie gehoorbeentjes: de hamer, aambeeld en stijgbeugel, deze zorgen
ervoor dat het geluid 20x versterkt wordt. Dan komt het bij het ovale venster (deze zit in
het slakkenhuis), dit vlies gaat op en neer en erachter zitten twee gangen met vocht erin:
vestibulair kanaal en tympanic kanaal. Wanneer het vlies van het ovale venster op en neer
gaat, gaat het vocht in de kanalen ook op en neer.
De derde gang, het cochlear kanaal, komt ook in trilling. Het orgaan van Corti dus ook. Daar
zitten haarcellen (zintuigen van gehoor) die tegen een soort ‘dak’ aan zitten met slijm
ertussen: het tectoriale membraan. Als alles dus in trilling komt bewegen de haartjes tegen
het dak aan de haarcellen buigen vormverandering actiepotentiaal.
3