Kennisdoelen KT&S
De stof uit 1A wordt in blok B bekend verondersteld. Je kunt ook over de stof uit blok A (de
normale ontwikkeling) vragen verwachten op de toets. Bijvoorbeeld als je een afwijkende
ontwikkeling vergelijkt met een normale ontwikkeling. Zorg dus dat de kennis uit 1A paraat
is en herhaal zo nodig de opgedane kennis uit blok A.
1.De student benoemt mogelijke oorzaken van een afwijkende taalontwikkeling en
verwoordt de invloed van de stoornis op de taalontwikkeling
NIET SPECIFIEKE TOS ten gevolge van:
Slechthorendheid slechte auditieve discriminatie: bij hoge tonen verlies moeite met /
p/, /t/, /k/, /s/, /f/ klinkerverschillen minder goed hoorbaar onbeklemtoonde
woorden worden niet goed verstaan waardoor grammatica niet goed aangeleerd wordt
Afwijkingen in bouw of bewegingsmogelijkheden van de spraakorganen moeite met
uitspraak
Neurologische (ontwikkelings)stoornissen door afasie is al geleerde taal onbereikbaar
Sterk onvoldoende omgevingsfactoren, deprivatie ongunstige taalaanbod
kinderen worden gefrusteerd
Algemene leermogelijkheden bij lage intelligentie: vertraging fouten in
taalproductie inhoud blijft eenvoudig
Gedragsstoornis, o.a. autisme, pdd-nos moeite met sociaal contact, dus ook met taa
Extreem slechte lichamelijke condities
2. De student legt de begrippen rondom verschillende taalontwikkelingsstoornissen uit
(Gerrits, et al, 2017, Goorhuis-Brouwer, 2010, DSM V):
Specifieke taalontwikkelingsstoornis: op zichzelf staande TOS, geen duidelijke
aanleiding (geen gehoorverlies, geen lage non-verbale intelligentie, geen afwijkende
spraakorganen, geen duidelijke neurologische afwijkingen, geen contactstoornis zoals
autisme, geen externe deprivatie of andere ongunstige taalaanbodsituatie)
Niet-specifieke taalontwikkelingsstoornissen: niet op zichzelf staande TOS, met een
duidelijke aanleiding (auditieve stoornis zoals slechthorendheid of doofheid,
verstandelijke beperking, contactstoornis zoals autisme, lichamelijke beperking
waaronder afwijkingen aan spraakorganen, sociale deprivatie of ongunstige
taalaanbodsituaties in de eerste levensjaren, syndromen zoals Down)
• Op zichzelf staande taalontwikkelingsstoornissen: specifieke TOS
• Niet zichzelf staande taalontwikkelingsstoornissen: niet-specifieke TOS
• Primaire taalontwikkelingsstoornissen: specifieke TOS
• Secundaire taalontwikkelingsstoornissen: niet specifieke TOS
• (Specific) Language Impairment (SLI): engels voor TOS
• Semantisch-pragmatische stoornis
• Pragmatic Language Impairment (PLI)
• woordvindingsproblemen
• dysfatische ontwikkeling: een neurologische spraak-taalontwikkelingsstoornis waarbij
het kind meestal veel meer begrijpt dan het zelf kan zeggen.
, Taalachterstand: de ontwikkeling van de taal blijft achter in vergelijking tot
leeftijdsgenoten.
Blootstellingsachterstand: het kind krijgt niet genoeg taalaanbod. Niet genoeg
blootstelling aan de eerste taal van het kind.
3. De student beschrijft van de Taalstandaard:
Doelgroep: Kinderen van 1;6-4;0 jaar
Onderzochte taaldomeinen:
Prelinguïstische communicatie, Fonologie / fonetiek, Semantiek, Syntaxis,
Morfologie, Pragmatiek
De ontwikkelingsgebieden in zeven domeinen:
1. vitaliteit en motoriek
2. contact;
3. gerichtheid;
4. ontwikkeling van concepten;
5. taalproductie;
6. taalbegrip
7. spraak.
Daarnaast is er een afzonderlijke rubriek ('Predisponerende Factoren'), waarin waarden
zijn samengebracht die niet het observeerbare gedrag betreffen maar factoren
waarvan bekend is dat zij samenhangen met de taalontwikkeling (anamnestische
gegevens zoals 'zorgen van ouders', de medische voorgeschiedenis, het gehoor, de
gezinssituatie et cetera).
Toepassingsmogelijkheden: vijf leeftijdsgroepen van een half jaar; drie criteria
'duidelijke evidentie voor normaal', 'mogelijke evidentie voor een probleem', 'duidelijke
evidentie voor een probleem'. Bij de Taalstandaard kan observatie het beste worden
verricht tijdens spel.
Interpretatie van de resultaten: als de uitkomst 81 of lager is, is dat een sterke
aanwijzing dat verdere diagnostiek nodig is (de uitkomst van taalcognitie en structuur
opgeteld). Er wordt gescoord aan de hand van de drie criteria: 'duidelijke evidentie voor
normaal'(score = 5), 'mogelijke evidentie voor een probleem' (score = 3) en 'duidelijke
evidentie voor een probleem' (score = 1). Bij twijfel kan er gekozen worden voor de
tussenliggende waarden als 2 en 4. Er wordt gescoord op grond van waargenomen
gedrag. De verzamelde gegevens kunnen kwantitatief en kwalitatief gebruikt worden.
Na invulling van de items kan een totaalscore worden berekend waarna gezien kan
worden of de score boven of beneden het afbreekpunt uitkomt. Is de score beneden dit
punt dan is nader onderzoek gewenst
4. De student beschrijft het verloop van de normale meertalige ontwikkeling (bij successieve
en simultane meertaligheid) en benoemt specifieke kenmerken van een normale meertalige
taalontwikkeling (Julien, 2008).
4 kenmerkende fenomenen van de normale ontwikkeling van meertalige kinderen:
1. Taaldominantie (kan veranderen met linguïstische omgeving)
2. Taalverlies (kan veranderen met linguïstische omgeving)
3. Additieve meertaligheid (afhankelijk van kwaliteit en kwantiteit)