Leerdoelen Nutrition & fysiologie 1.2 (2020)
, INHOUDSOPGAVE
VOEDING 3
VETTEN 3
KOOLHYDRATEN 4
EIWITTEN 6
BEREKENEN: 7
ALCOHOL 8
ZOUT 11
OEFENVRAGEN + ANTWOORDEN 12
VEZELS 13
BEREKENEN 16
FYSIOLOGIE 17
VETTEN 17
TRANSPORT VAN VETTEN 23
VERTERING & FUNCTIE EIWITTEN (PROTEÏNEN) 27
EIWIT BALANS 33
OEFENEN! 37
ENERGIE UIT DE MACRONUTRIËNTEN 38
EENZIJDIGE INNAME MACRONUTRIËNTEN 41
2
, VOEDING
Vetten
• Je benoemt de verschillende soorten vetten in onze voeding.
o Levert 9kcal/g
o Fosfolipiden à lipofiel/hydrofoob= kop, hydrofiel/lipofoob = staart
o Sterolen (cholesterol, geslachtshormoon)
o Tryglyceriden: 95%
• Je licht toe waar de discussie over ‘wel of geen negatieve gezondheidseffecten van verzadigd
vet’ op gebaseerd is
o Is gebaseerd op het onderzoek van Katan.
o Vervanging van koolhydraten doorverzadigd vet doet niet veel met de totaal
cholesterol/HDL ratio, maar vervanging van verzadigd vet door onverzadigde vetten
verlaagt deze ratio en dat is dus gunstig.
o Door cohort, cross sectional onderzoek.
• Je legt uit wat de achtergrond is van de aanbeveling voor verschillende vetten en vetzuren.
o Vervang boter, harde margarine en bak-en braadvetten door zachte margarines,
vloeibaar bak- en braadvet en plantaardige oliën.
o In 2015: 1 keer vis per week (bij voorkeur vette vis)
o Er is geen duidelijke richtlijn voor de inname van cholesterol.
• Je legt uit wat de VCP is en hoe de voedingsinname in Nederland gemeten wordt.
o Representatieve steekproef van 4313 mensen (VCP 2012-2016):
§ Leeftijd
§ Geslacht
§ Opleidingsniveau
§ Regio
§ Mate van verstedelijking
o Hoe wordt de voedingsinname gemeten?
§ 2 x een 24-uurs recall
§ Ca 4 weken tussen de 2 recalls
§ Zoveel mogelijk alle dagen van de week vertegenwoordigd
§ Over 4 jaar
§ Tot 15 jaar en boven de 70: interview thuis, anders telefonisch
§ Ze vragen ook het tijdstip van consumptie, de plaats van consumptie, de
bereidingswijze, vetgehalte, supplementgebruik na.
3
,Koolhydraten
• Je benoemt de soorten koolhydraten in onze voeding.
o Levert 4 kcal/g
o Oligosachariden: 3-9 eenheden
o Polysachariden: 10 of meer glucosemoleculen aan elkaar
o Maltodextrine: korte zetmeelmoleculen
• Je legt uit wat de achtergrond is van de aanbeveling over koolhydraten.
o Levert ongeveer 50% van de energie die je nodig hebt.
o Glucose levert energie voor de hersenen, andere zenuwcellen.
o Glucose nodig voor ontwikkeling van rode bloedcellen
o Een zekere hoeveelheid koolhydraten in de voeding is nodig om afbraak van
weefseleiwit te voorkomen.
o Als de voeding geen koolhydraten bevat en de glycogeenvoorraad is uitgeput, is de
eiwitafbraak het hoogst (-> endogene glucoseproductie). Ongeveer 200g/dag
(=800kcal)
• Je definieert glycemische index en glycemische belasting en onderbouwt de voor- en nadelen
van het toepassen van deze concepten.
o De GI is een maat voor de snelheid waarmee glucose uit koolhydraten in het bloed
beschikbaar komt.
o Lage GI tragere, geleidelijke stijging van de glucose concentratie
Tafelsuiker = sacharose = 68 = matig
Bruine rijst = 65 = matig
Aardappelpuree = 85 = hoge GI
Fruitsuiker = fructose = 20 = lage GI
Wit brood = 70 = hoge GI
- Lage glycemische index: ≤ 55
o Peulvruchten, pasta, zuivel, bepaalde soorten fruit als appels en sinaasappels
- Matige glycemische index: tussen 55 en ≤ 70
o Couscous, muesli, bepaalde soorten fruit als mango en ananas
- Hoge glycemische index: > 70
o Aardappelen, wit, bruin en volkoren, Tarwebrood, bewerkte graanproducten, rijst.
4
, • Je benoemt gezondheidseffecten die de verschillende soorten koolhydraten hebben.
o Conclusie gezondheidsraad 2015:
De commissie concludeert dat overtuigend is aangetoond dat de consumptie van
dranken met toegevoegd suiker het risico op diabetes verhoogt. RCT’s laten namelijk
zien dat dranken met toegevoegd suiker het lichaamsgewicht verhogen en
cohortonderzoek wijst op een verband tussen de consumptie van dranken met
toegevoegd suiker en een hoger risico op diabetes.
o Nieuwe richtlijn: Drink zo min mogelijk suikerhoudende dranken.
o Energie geleverd door suikers in dranken draagt waarschijnlijk minder bij aan
verzadiging dan de energie van suikers in vaste voedingsmiddelen.
o Geen nadere onderbouwing voor een kwantitatieve richtlijn voor de hoeveelheid
mono-en disachariden of de hoeveelheid toegevoegde suikers in de voeding.
o Punt van aandacht maar niet duidelijk: let op voorziening microvoedingsstoffen
wanneer de voeding veel toegevoegde suikers bevat.
5