Samenvatting Literatuurstudie Geschiedenis van de Filosofie
Inhoudsopgave
Week 1: Oudheid................................................................................................................2
Hoorcollege 1................................................................................................................................2
Hoofdstuk 1: Filosofie in de kinderschoenen.................................................................................5
Hoofdstuk 2: Het Athene van Socrates..........................................................................................7
Hoofdstuk 3: De Filosofie van Plato.............................................................................................10
Hoofdstuk 4: Het systeem van Aristoteles...................................................................................13
Hoofdstuk 5: Griekse Filosofie na Aristoteles..............................................................................15
Week 2: Middeleeuwen....................................................................................................17
Hoorcollege 2..............................................................................................................................17
Hoofdstuk 6: Vroege Christelijke filosofie....................................................................................20
Hoofdstuk 7: Vroege Middeleeuwse filosofie..............................................................................22
Hoofdstuk 8: Filosofie in de dertiende eeuw...............................................................................24
Hoofdstuk 9: Oxford filosofen.....................................................................................................27
Week 3: Vroegmoderne Filosofie.......................................................................................29
Hoorcollege 3..............................................................................................................................29
Hoofdstuk 10: Renaissance filosofie............................................................................................32
Hoofdstuk 11: Het tijdperk van Descartes...................................................................................35
Hoofdstuk 12: Engelse filosofie in de zeventiende eeuw.............................................................37
Hoofdstuk 13: Continentale filosofie in de tijd van Louis XIV.......................................................39
Hoofdstuk 14: Britse filosofie in de achttiende eeuw..................................................................41
Week 4: Verlichting...........................................................................................................43
Hoorcollege 4..............................................................................................................................43
Hoofdstuk 15: De Verlichting.......................................................................................................45
Hoofdstuk 16: De kritische filosofie van Kant..............................................................................46
Hoofdstuk 17: Duits idealisme en materialisme..........................................................................50
Hoofdstuk 18: De utilisten...........................................................................................................52
Hoofdstuk 19: Drie 19e-eeuwse filosofen.....................................................................................54
Hoofdstuk 20: Drie moderne meesters........................................................................................56
,Week 1: Oudheid
Hoorcollege 1
Mylesiërs:
- Karl Jaspers vond dat tussen 800 en 200 v. Chr., de Axiale Tijd, de meeste veranderingen
plaatsvonden in het menselijk denken.
- De Phoeniciërs en de Grieken waren groot in die tijd, maar van de Phoeniciërs is eigenlijk
niets overgebleven aan teksten.
- In Mylete was men rijk, waardoor er ruimte was om na te denken en er was handel,
waardoor nieuwe kennis binnenkwam van bijvoorbeeld de Babyloniërs en Egyptenaren.
- De Presocraten worden op verschillende manieren genoemd: naar hun stam, filosofische
overtuiging, methode of leraar. Er is dus geen duidelijk ordeningsprincipe.
- Volgens Aristoteles begon de filosofie bij de natuurfilosofen van Mylete en de verschillende
oerstoffen.
- Pythagoras sticht een academie, wat van belang is omdat iemand hierdoor navolging krijgt
(‘de school van…’). Zo’n academie was een soort commune/sekte, met strikte leef- en
gedragsregels. Schijnt de eerste te zijn die zichzelf filosoof heeft genoemd, als bescheiden
manier om te zeggen dus dat je met name ‘van wijsheid houdt’.
- Natuurfilosofie gaat over de logos (lastig te vertalen, iets als leer, verhaal, bewijs, grond, dus
meer rationeel bekeken. Dus in filosofische zin is het vooral de rede/verklaringen, in
theologische zin meer het woord, maar dat is minder belangrijk voor ons) i.p.v. de mythe.
- Thales en opvolgers waren eerste natuurfilosofen. Al waren dat geen echte experimenten.
De scheidslijnen tussen natuurfilosofie en mythe was nog vaag.
Na de Milesiërs:
- Xenophanes (monotheïst op grond van argumenten i.p.v. openbaring, fossielen)
- Heraclitus (beweging, logos zocht voor evenwicht tussen ontstaan en vergaan, Panta Rhei,
alles stroomt) vs. Parmenides (Zijn/ontologie, twee wegen: pad van waarheid en van
stervelingen, er kan geen leegte zijn)
- Empedocles (vier elementen, liefde en strijd), Aristoteles waardeerde zijn theorie over
kosmologie en hoe elementen een relatie aangaan.
- Leucippus en Democritus (atomisten)
Athene in de tijd van Socrates:
- Anaxagoras (‘Big Bang theorie’)
- Sofisten
Socrates:
- Bronnen: Aristophanes, Xenophon, Plato
- Want hij schreef zelf niet, sprak alleen
- Dus wat uit die bronnen kwam uit schrijvers, wat echt uit Socrates?
- Socrates’ einde in Plato’ dialogen
- Vooral de vroegste hiervan zijn betrouwbaar voor een beeld van Socrates
- Dat kun je bepalen op basis van stijlfiguren en genoemde gebeurtenissen
- Hij leefde tussen twee oorlogen
- Beschuldigingen: oude goden respecteert hij niet, introduceert nieuwe, bederft de jeugd
- Veroordeling met kleine meerderheid
- Historische belang voor filosofie:
, o Een wending naar de ethiek (eudaimonia, geluk). Als je weet wat moreel is, zal je ook
zo handelen
o Methode: elenchus (op de proef stellen van argumenten van de ander) – aporie
(geen uitkomst, wel mogelijkheid/aansporing verder te filosoferen), protreptiek
- Kenmerken van Socrates’ methode:
o Zoeken naar definities
o Gebruik van inductie-argumenten (bijzondere argumenten -> conclusie, daarna
extrapoleren naar nieuwe situaties)
- Strijd tegen de sofisten (rondtrekkende leraren), want die leren alleen retorische gaven, niet
werkelijke kennis van zaken. Slechte daglicht van sofisten niet helemaal terecht, want ze
lijken best veel op Plato en Socrates door de mens centraal te stellen en proberen ook met
retorica tot ware kennis te komen.
Plato:
- Moeilijkheden bij interpretatie: wie is aan het woord? Enscenering, mythen
- Ideeënleer: vooral in de middendialogen, zoals De Staat, Phaedo, Symposium.
o Anamnese/ herinnering
o Reïncarnatie: voor de geboorte al kennis
- ‘De Zevende Brief’
- Politeia:
o Thema: rechtvaardigheid (wanneer iedereen doet waar hij goed in is)
o Analogie tussen individu en staat
o Individu: geest (nous), eer (thumos), begeerte (epithumia) zijn in evenwicht door de
rede
o Staat: leiders, wachters, producenten
o Zelf(constitutie): kennis moet leidend zijn
o Consequenties voor opvoeding, kunst, man/vrouw-verhouding, etc.
Opvoeding moet door staat gebeuren, want daar staat te veel op het spel
Niet alle kunst is toegestaan: huilende helden maakt mensen niet dapperder
Vrouwen krijgen niet per definitie andere taken, want ze zijn ook in staat
kennis op te doen
Aristoteles:
- Macedonië
- Leerling van Plato
- Kritiek op Plato: verdubbeling van het probleem (nu moet ook verklaring voor ideeënwereld
worden gegeven), Third Man argument (bij twee groene dingen krijg je een groen ding, dat
deze verbindt, maar nu heb je drie dingen die je met elkaar moet verbinden/verklaren)
- Je moet empirisch, systematisch en pragmatisch te werk gaan.
- Voorloper van de moderne natuurwetenschappen, waar Plato meer voorloper is van
abstracte filosofie.
- Wetenschappelijke disciplines: productieve (brengen product voort, poëzie), praktische
(richtlijnen voor hoe je je leven moet inleiden, ethiek/economie) en theoretische
wetenschappen (kennis, wiskunde/fysica, theologie).
- Het organon (‘werktuig’, zes logische geschriften)
Plato en Aristoteles over kunst
Plato’s kritiek:
- Zie slides
Aristoteles’ empirisme:
- Zie slides
, Verschil in opvatting op basis van methode. Academie van Plato was elitair, besloten en Aristoteles’
lyceum was meer een onderzoekscentrum. Aristoteles’ werk snel in vergetelheid geraakt.
Tuin van Epicurus:
- Weinig bewaard gebleven
- Gaat om bereiken van geluk en dat bereiken we vooral door angst voor de dood weg te
nemen
- Daarvoor moet je er natuurwetenschappelijk over denken, bijv. met het atomisme
Stoïcisme:
- Zeno richtte zich vooral op wiskunde en dergelijke
- Leven in overeenstemming met natuur is leven in overeenstemming met God
-
Scepticisme: