Bewegen en beïnvloeden (omgeving en activiteit)
Herhaling bewegen en leerprocessen (persoon)
- OPA-model -> omgeving, persoon, activiteit
- Verschillende fases in een leerproces (leercyclus) -> belang van ervaring
Ervaring -> terugblikken (reflecteren) -> belangrijke informatie selecteren
(conceptualiseren) -> proberen en verder gaan (experimenteren) -> geleerde dingen
toepassen in nieuwe situatie (ervaring)
- Mindset -> wil/drang van een persoon om nieuwe vaardigheden eigen te maken of nieuwe
vaardigheden te leren
Fixed mindset -> niet alles is meer leuk om te leren, sommige dingen zijn veel te moeilijk,
leervermogen staat vast (ontstaat vaak als het vaak mislukt)
Growth mindset -> met inspanning en doorzettingsvermogen kun je bijna alles leren
- Attitude -> houding die iemand heeft ten opzichte van iets
Bepaalt of een persoon gaat leren
Cognitieve dissonanties -> tegenstrijdige handelingen/gedachtes/gevoelens
Mensen zijn vaak geneigd om deze op te heffen
- Motivatie -> beweegreden om iets wel of niet te leren
Basisbehoeften om te leren -> iets willen kunnen (competentie), waardering en
erkenning krijgen (relatie), zelf invloed uitoefenen (autonomie)
Zelfontplooiing -> jezelf uitdagen om beter te worden en nieuwe uitdagingen te vinden
Als iemand verwacht dat iets haalbaar en belangrijk is, zal diegene waarschijnlijk meer
gemotiveerd zijn om te leren
Intrinsieke motivatie -> iets willen leren voor jezelf
Extrinsieke motivatie -> iets willen leren omdat het van buitenaf aangestuurd wordt
- Stress -> draaglast is groter dan draagkracht
Freeze/fight/flight reactie
Stressor -> veroorzaker van stress
- Coping -> manieren om stress te verminderen, omgaan met stress (verschillende stijlen)
Probleem-georiënteerde coping -> stressbron aanpakken
Cognitiegeoriënteerdecoping -> goed nadenken wat je geleerd hebt en hoe je het het
beste kunt aanpakken
Emotiegeoriënteerde coping -> frustratie uiten, fantaseren over doel, focussen
- Perceptie -> waarneming (observeren) en interpretatie (betekenis geven) van informatie
Hoe een persoon ergens tegen aankijkt is bepalend voor het deelnamegedrag en
daarmee ook op het leerproces (perceptie is heel persoonlijk)
- Brein -> cognitieve proces van het leren (denken)
Sensorisch register -> waarnemen
Kortetermijngeheugen -> beperkte opslag
Lange termijn geheugen -> relevante informatie die al hebt activeren
Metacognitie -> leeractiviteiten analyseren
Processen die gedrag tot stand brengen -> invloed op leerproces
- Vanuit persoon -> uiterlijk en niet uiterlijk waarneembaar gedrag/gedachten/gevoelens
- Vanuit omgeving -> context waarin leren plaatsvindt
Wisselwerking tussen persoon (denken/voelen/doen) en omgeving
Fysieke (locatie, materiaal) en sociale (mensen, sfeer) omgevingsfactoren
1
,Sociale omgeving -> de ander(en) in de omgeving waarin je aan het
leren bent
- Heeft invloed op de wijze waarop je verder gaat leren (leerproces)
- Sociale invloed -> je wordt in een leerproces door de aanwezigheid van anderen beïnvloed
- Directe sociale beïnvloeding -> duidelijk waarneembaar (overhalen, uitdagen)
- Indirecte sociale beïnvloeding -> niet bewust zo bedoelt (aanpassing door opmerking)
Conformisme
- Toegeven aan een bepaalde norm van anderen zonder dat zij daarom vragen
Soms bestaat die norm niet daadwerkelijk maar kun je denken dat dat de norm is
- Aanpassen als gevolg van de invloed van andere mensen
De ander beïnvloedt jou niet bewust, jij kunt je bewust of onbewust laten beïnvloeden
Waarneembaar gedrag aanpassen, maar niet altijd echt in handeling geloven/het menen
- Voordelen -> makkelijker sociaal contact, geeft zekerheid en helpt bij maken van beslissingen
omdat je anderen gebruikt bij het maken van keuzes (anderen als voorbeeld gebruiken)
- Nadeel-> dingen gaan zeggen en doen die tegen eigen normen of gevoelens in gaan
- Conformisme vindt plaats omdat we soms niet goed nadenken of omdat we maar beperkte
zelfkennis of zelfbewustzijn hebben
- Conformisme is een gedragsbeïnvloeding zonder attitudeverandering, je gaat niet standaard
mee in het gedrag van de groep omdat je ook een eigen mening hebt
- Informationele en normatieve invloed
Informationele sociale invloed
- De informatie van anderen kan ons beïnvloeden en richting geven in wat we zouden moeten
denken, voelen en doen
- Als niet helemaal duidelijk is wat er verwacht wordt doordat er niet genoeg informatie
aanwezig is halen we vaak informatie bij anderen (verbaal en non-verbaal) deze informatie is
voor ons meestal doorslaggevend in de totstandkoming van ons gedrag
- De invloed van anderen zorgt ervoor dat wij conformeren, omdat we hen als bron van
informatie gebruiken
- Mensen zijn eerder geneigd om te conformeren aan informationele invloed als de situatie
onduidelijk is of als anderen deskundiger zijn
- Als je niet zeker bent van iets, zal je je meer openstellen voor de invloed van anderen
Normatieve sociale invloed
- De invloed van anderen zorgt ervoor dat we ons conformeren aan bepaalde sociale normen
om geaccepteerd en aardig te worden gevonden
- Sociale normen -> regels die een groep hanteert voor wat acceptabel is
Als je deze niet volgt is er een kans om buitengesloten te worden of het gevoel te
hebben dat je er niet bij hoort (en de mens wil dat van nature niet)
- Mens is van nature sociaal -> behoefte aan relatie (normatieve invloed)
- Vooral mensen en groepen die we belangrijk vinden hebben invloed op ons
denken/voelen/doen, we zijn bij hen eerder geneigd om ons te conformeren
Mensen waarmee we ons identificeren of waartoe we ons aangetrokken voelen hebben
meer normatieve invloed
2
, Groepsprocessen
- Sociale omgeving -> ander(en) in de omgeving (bewuste en onbewuste invloed)
- Groepsprocessen -> sociale omgeving in de vorm van groepen en de wijze waarop personen zich
bewegen in groepen
- Groepssocialisatie -> continue uitwisseling van gedachten, wensen en gevoelens (wederzijdse
invloed)
- Virtuele netwerkgroepen -> sociale media
Groepskenmerken
- Iedereen maakt deel uit van verschillende groeperingen of verzamelingen mensen
- Sociale categorieën -> bepaalde kenmerken gemeen hebben met anderen uit groepen (iedereen
is in hetzelfde hokje te plaatsen)
Vaak grote groepen, geen directe interactie met elkaar, geen groepsontwikkeling
- Togetherness -> groepen waar je een poosje samen mee bent, sprake van interactie
Gezamenlijke betrokkenheid aanwezig maar niet erg sterk, (nog) geen sprake van
groepsontwikkeling (groep waarmee je uitgaat, groep in een wachtkamer)
- Referentiegroep -> onderlinge persoonlijke betrokkenheid van groepsleden en invloed van
groepsleden op elkaar is groot
Voorziet in het vervullen van belangrijke (sociale) behoeften -> veiligheid, zekerheid, sociaal
contact, erkenning, zelfontplooiing (piramide van Maslow)
Oefent veel invloed uit op hoe je je voelt en gedraagt (vergelijkingspunt voor het vormen van
bepaalde of algemene specifieke waarden, attitudes of gedragingen)
Maakt duidelijk wie we (willen) zijn of wat we willen bereiken
Kenmerken groep
Meer dan twee mensen
Gezamenlijke kenmerken
Directe interactie
Netwerk van relaties tussen groepsleden (groepsstructuur)
Gezamenlijke waarden, doelen en normen (groepscultuur)
- Groepsleden zijn onderling afhankelijk van elkaar omdat ze door hun behoeften en doelstellingen
invloed hebben op elkaar (directe wisselwerking, feedback)
Indeling groepen (vaak beide kenmerken in een groep)
- Formele groepen -> duidelijk wat er verwacht wordt van de groepsleden, belangrijkste zaken
expliciet vastgelegd (doelen, structuur)
- Informele groepen -> ontstaan spontaner door gemeenschappelijke interesses of interacties
3