Hoofdstuk 1:
Motivatie is een conditie binnenin een individu dat naar verandering
verlangt. Een verandering in de zelf of in de omgeving. De studie naar
motivatie betreft twee fundamentele vragen:
1. Wat veroorzaakt gedrag?
2. Waarom verschilt gedrag in intensiteit?
Een completere definitie naar de studie van motivatie is ‘motivatie betreft
de interen processen dat gedrag energie, sturing en
doorzettingsvermogen geeft.
- Energie = kracht
- Sturing = doel
- Doorzettingsvermogen = uithoudingsvermogen
Interne motieven is een proces dat gedrag energie geeft, stuurt en in
stand houdt.
- Needs: condities binnen het individu die essentieel en noodzakelijk
zijn om te overleven, het stimuleren van groei en well-being
- Cognitions: mentale processen, zoals gedachten, overtuigingen,
verwachtingen en plannen
- Emotions: complexe maar gecoördineerde reacties op significante
gebeurtenissen.
o Feeling = subjectieve, verbale beschrijvingen van emotionele
ervaringen
o Arousal = lichamelijke mobilisatie voor het omgaan met
situationele eisen
o Purpose = motivationele drang om iets te bereiken op een
specifiek moment
o Expressie = non-verbale communicatie van onze emotionele
ervaring naar anderen
7 aspecten van gedrag die de aanwezigheid, intensiteit en kwaliteit van
motivatie kunnen aantonen:
1. Effort = moeite die in de taak wordt gestoken, het percentage van
de totale capaciteit die gebruikt wordt
2. Persistence = tijd tussen het moment dat gedrag begint en weer
stopt
3. Latency = tijd dat het duurt dat een persoon begint met een taak
op het eerste moment dat hij hier de kans voor kreeg
4. Choice = wanneer iemand twee of meer keuzes heeft, kijken naar
de taak die de persoon kiest boven de andere
5. Probability of response = het nummer of percentage van het
totale nummer of percentage mogelijkheden die een persoon krijgt,
die de persoon dan ook daadwerkelijk pakt
6. Facial expressions = gezichtsuitdrukkingen
7. Bodily gestures = lichaamshouding
Engagement = hoe betrokken een persoon is bij een bepaalde taak.
- Behavioral engagement = hoe betrokken een persoon is tijdens
een activiteit in termen van effort en persistence
, - Emotional engagement = de aanwezigheid van positieve emoties
tijdens een taak en de afwezigheid van negatieve emoties
- Cognitive engagement = hoe strategisch een persoon informatie
probeert te verwerken
- Agency = de mate waarin een persoon zich proactief en
constructief gedraagt
Psychophysiologie = het proces waarin psychologische staten
veranderingen produceren in de persoon zijn fysiologie. Het is de studie
naar de interactie tussen lichamelijke en mentale staten
- Hormonal activity
- Cardiovascular activity
- Ocular activity
- Electrodermal activity
- Skeletal activity
10 overkoepelende thema’s binnen de studie naar motivatie en emotie:
1. Motivation and emotion benefit adaptation and functioning: onze
omgeving verandert continue. Motivatie en emotie veranderen in
reactie op deze veranderingen, hierdoor kunnen mensen
functioneren als complexe adaptieve systemen
2. Motivation and emotion direct attention: omgevingsgebeurtenissen
en de motivaties en emoties welke hierdoor opgewekt worden
vinden een manier om onze aandacht te krijgen, zodat we aandacht
besteden aan 1 ding i.p.v. het andere. Of een gebeurtenis onze
aandacht krijgt wordt bepaald door vier aspecten:
1. Het type environmental event
2. De opgewekte motivatie voor deze event
3. De motivatie relevante ‘course of action’
4. De urgentie van deze motivatie om onze aandacht te krijgen
3. Motivation and emotion are ‘intervening variables’: motivationele en
emotionele processen ontstaan in reactie op omgevingsfactoren en
veroorzaken dan bepaalde gedragingen en uitkomsten. Motivatie en
emotie zijn daarom variabelen die mediëren tussen deze oorzaken
en gevolgen en helpen te onderzoeken ‘waarom’ een bepaald
oorzaak-gevolg effect ontstond.
4. Motives vary over time and influence the ongoing stream of
behavior: motivatie en emotie zijn dynamische processen, de kracht
van bepaalde motivaties verschillen van moment tot moment en
andere motivaties kunnen sterker worden dan de eerdere motivatie
5. Types of motivations exist: verschillende typen motivatie bestaan,
en deze hebben ook verschillende oorzaken en gevolgen
6. We are not always consciously aware of the motivational basis of our
behavior: van sommige motivaties zijn wij bewust, zoals een doel die
we onszelf stellen. Maar van ander motivaties zijn we ons niet
bewust, bvb wat we hebben meegekregen van onze ouders
7. Motivation study reveals what people want: de studie naar motivatie
kan ons helpen begrijpen wat mensen willen. Het helpt ons in he
begrijpen waarom mensen kwaad of goed doem, aardig zijn of
antisociaal zijn, etc.
, 8. To flourish, motivation needs supportive conditions: een persoon zijn
motivatie kan niet los gezien worden van de sociale context waarin
het zich bevindt. Mensen die zich in sociale contexten bevinden die
supportive en nurturing zijn, laten betere uitkomsten zien dan
mensen die zich in sociaal verwaarlozende, frustrerende of
misbruikende situaties bevinden.
9. When trying to motivate others, what is easy to do is rarely what
works: om motivatie te verhogen, helpt het Meestal niet om
makkelijke oplossingen te bedenken, zoals beloningen te geven
10. There is nothing so practical as a good theory: theorieën zijn
nuttig omdat ze empirisch bewezen ondersteuning geven in hoe je
een fenomeen kan begrijpen en een probleem kan oplossen
Hoofdstuk 2:
Grand theories zijn alles omvattende theorieën die. Het volledige bereik
van motivationele actie proberen te verklaren. Het probeert dus alles in 1
theorie te verklaren.
Darwin stelde het begrip ‘instinct’ voor. Instincten ontstonden van een
fysieke substantie, namelijk genen. William James veronderstelde dat de
aanwezigheid van een geschikte stimulus het enige wat nodig was om een
instinct tot een impuls voor actie te veranderen. Doordat voor elke
menselijke gedragingen een bepaald ‘instinct’ worden bedacht, daarom
nam de ‘drive’ theorie de plaats in van de instincttheorie. De 2 meest
bekende drive theorieën kwamen van Freud en Hull.
- Freuds drive theorie: Freud geloofde dat gedrag diende als
satisfaction voor biologische gebaseerde lichamelijke behoeften
- Hull’s drive theorie: drive is een energiebron bestaande uit alle
huidige lichamelijke tekorten/verstoringen. Hoge vs. lage motivatie
voorspelt kan voorspelt worden en zelfs experimenteel
gemanipuleerd voordat het plaatsvond. Drive geeft energie aan
gedrag, maar stuurt gedrag niet, dat doen gewoonten.
Beide theorieën berustte op drie fundamentele assumpties:
1. Drive komt voort uit lichamelijke behoeften
2. Drive gaf energie aan gedrag
3. Drive reductie was reinforcing en produceerde leren
De assumpties kenden allemaal limitaties en uitzonderingen, waardoor de
drive theorie langzaamaan uit beeld verdween. Daarom kwamen er nog 2
theorieën:
1. Incentive: een externe gebeurtenis welke energie en richting geeft
aan toenadering of ontwijking gedrag. Men ging ervan uit dat
mensen door leren associaties (of verwachtingen) ontwikkelden over
omgevingsfactoren, en als deze positief of negatief waren, er dus
toenadering of ontwijkgedrag zou ontstaan
2. Arousal: arousal representeert variaties van processen die alertheid,
oplettendheid en activatie beheren. Een persoon zijn arousal niveau
is vooral een functie van hoe stimulerend de omgeving is. Een
gemiddeld niveau van arousal gaat samen met ervaringen van
plezier en optimale uitvoering. Mensen nemen deel in strategisch
gedrag om hun niveau van arousal omhoog of omlaag te brengen.