MATERIEEL
STRAFRECHT
Inhoudsopgave
1A. INLEIDING BIJZONDERE DELICTEN (4 sept).................................................2
1B. SAMENLOOP EN GENERALIS/SPECIALIS (6 sept)........................................12
2A. VERMOGENSDELICTEN (11 sept)..............................................................23
2B. WITWASSEN EN HELING (13 sept) - document overgenomen van Brightspace
................................................................................................................... 36
3A: LEGALITEIT (18 sept)..............................................................................50
4A: LEGALITEIT (26 sept)..............................................................................62
3B: NE BIS IN IDEM (20 sept).........................................................................73
4B: GROEPSCRIMINALITEIT (27 sept).............................................................85
5A: VERJARING (2 okt)................................................................................106
5B: OPZET IN HET BIJZONDER STRAFRECHT (4 okt).......................................117
6A: KLACHT- EN HOORRECHT (9 okt)............................................................138
6B: GEVAAR EN SCHULD OP DE WEG (11 okt)...............................................147
7A: ZEDENDELICTEN (college van 2023-2024, maar alleen wat voor dit jaar
relevant is)................................................................................................ 168
1
,1A. INLEIDING BIJZONDERE DELICTEN (4 sept)
Dit college gaan we op een abstracter niveau naar het strafbare feiten kijken. We
kijken met name naar de relatie van het strafbare feit en het achterliggende
rechtsgoed. Daar zitten verschillende aspecten aan.
Rechtsgoed, strafbare feit en strafbaarheid
1. Strafbaarstelling legitimerende functie van rechtsgoed
2. Ordenende functie van rechtsgoed
3. Interpretatieve functie van rechtsgoed
4. Kwalificatie uitsluitende functie van rechtsgoed
5. Wijzen van bescherming van rechtsgoed
6. Strafbaarheid uitsluitende functie van rechtsgoed
1.Strafbaarstelling legitimerende functie van rechtsgoed
Strafbaarstellingen staan niet op zichzelf, ze zijn er niet zo maar. Ze worden in
het leven geroepen met het oog op de bescherming van een bepaald belang. Als
het recht die bescherming verleend, dan wordt het belang daarmee een
rechtsbelang ofwel rechtsgoed. Rechtsgoederen zijn dus de achterliggende
belangen of waarden die de wetgever wilt beschermen en hij wilt die beschermen
door inbreuken daarop strafbaar te stellen. Welke rechtsgoederen kennen we?
Het menselijk leven, de onkreukbaarheid van ambtenaar, openbare orde,
seksuele integriteit, lichamelijke integriteit etc.
Strafbaarstellingen hebben dus de functie om zo’n rechtsgoed te beschermen. Je
denkt dan waarschijnlijk in eerste instantie aan het wetboek van strafrecht, daar
vinden we strafbaarstellingen in boek 2 en 3. Maar het meeste strafrecht komt
eigenlijk voor in bijzondere wetten, zoals opium wet, wet wapens en munitie en
wegenverkeerswet. Ook strafbare feiten beschermen rechtsbelangen. Het hoeft
natuurlijk niet dat de wetgever een inbreuk op een rechtsgoed strafbaar stelt.
Het strafrecht is niet de enige manier om een rechtsbelang te beschermen. De
wetgever kan ook kiezen voor het bestuursrecht of privaatrecht. Als de wetgever
dus een rechtsbelang wilt beschermen moet hij ook nog kiezen. In dit vak gaat
het natuurlijk om de strafrechtelijke weg. Als die kiest voor de strafrechtelijke
weg is het nog de vraag hoe hij het rechtsgoed beschermt. Je hebt allerlei
soorten en maten: opzetdelicten, culpose delicten, delicten met geobjectiveerde
bestanddelen. Je hebt ook delicten waarbij de krenking van het rechtsgoed is
strafbaar gesteld (doodslag), maar er zijn ook delicten die bestaan in het
veroorzaken van een gevaar. Dat zijn gevaarzettingsdelicten. Ook onderscheid
formele en materiele delicten heeft er alles mee te maken. Dat komt zo terug.
Dit is kortgezegd de legitimerende functie van het rechtsgoed. Iets aanmerken
als een rechtsgoed, legitimeert de wetgever om dan ook strafbaarstellingen te
maken.
2.Ordenende functie van rechtsgoed
Het is heel simpel. Strafbaarstellingen beschermen rechtsgoederen. Die kun je
gaan ordenen, delicten die bij elkaar horen. Dat gebeurt in het wetboek bijv. in
boek 2 Sr. Dat is allemaal onderverdeeld in titels:
Titel I: misdrijven tegen veiligheid van de staat
Titel V: misdrijven tegen de openbare orde
Titel XIV: misdrijven tegen de zeden
Titel XIX: misdrijven tegen het leven gericht
2
,Op die manier ordent de wetgever strafbare feiten of de strafbaarstelling. Dat is
verder niet heel interessant. De wetgever doet dat ook niet altijd heel goed. Als
voorbeeld: art. 46a Sr (= poging tot uitlokking van misdrijf). De wetgever had dit
oorspronkelijk in de titel misdrijf tegen de openbare orde gezet, omdat de
wetgever dat kennelijk vond. Dit was misplaatst want dit delict heeft op zich zelf
niks met de openbare orde te maken heeft. daarom is het nu verplaatst naar het
algemene deel van het wetboek. Het maakt niet uit tot welk delict je iemand wilt
uitlokken, hoeft niet delict tegen de openbare orde te zijn, dus met openbare
orde niks te maken. De ordening maakt het soms ook lastig dat strafbare feiten
die hetzelfde rechtsgoed beschermen toch over verschillende titels zijn
verdeeld, bijv. de vermogensdelicten. Je hebt diefstal, verduistering, afpersing,
heling. Allemaal vermogensdelicten. Achterliggende rechtsgoed is iemand
vermogen beschermen, maar ze staan niet allemaal in een titel. Ordenende
functie wordt soms ook bemoeilijkt omdat een delict inbreuk kan maken op
meerdere rechtsgoederen, bijv. 141 Sr (openlijke geweldpleging). Staat in de
titel misdrijven tegen openbare orde. Dat is wel verklaarbaar want het geweld
moet openlijk plaatsvinden. Het is natuurlijk niet alleen een delict tegen
openbare orde, maar er moet geweld zijn gepleegd tegen mensen of goederen.
Daarbij is ongestoordheid van goederen of menselijke gezondheid ook een
beschermd belang. Die ordenende functie van een rechtsgoed speelt ook bij
andere leerstukken een rol, bijv. ne bis in idem (68 Sr): niemand mag een
tweede keer vervolgd worden voor hetzelfde feit. Lastige vraag is: wanneer is er
sprake van hetzelfde feit? Stel iemand wordt vervolgd voor de verkoop van
harddrugs, wordt veroordeeld, daarmee denkt de officier van justitie: hij heeft die
harddrugs verkocht, maar ook aanwezig en dat is ook strafbaar dus daar ga ik
hem ook nog voor vervolgen. Kan dat? Art. 68 Sr verbiedt iemand een tweede
keer vervolgen voor zelfde feit. Is daar hier sprake van? Nu gaat het om aanwezig
hebben, toen het verkopen. Bij deze vraag speelt een belangrijke rol: wat is het
rechtsgoed van de twee feiten die een rol spelen. Als die twee feiten hetzelfde
achterliggende rechtsgoed hebben, dan kan het zijn dat er eerder sprake is van
hetzelfde feit. Als de rechtsgoederen uiteenlopen is dat per definitie niet het
geval. Ook bij de samenloop speelt de ordenende functie een rol. Ik pleeg een
diefstal vandaag, morgen nog een keer. Ik word vervolgd voor de feiten, wat is
dan de maximum straf die je kan krijgen? Dit is een voorbeeld van meerdaadse
samenloop, maar stel dat ik mee doe aan een vechtpartij in het openbaar en ik
verniel goederen. Ik word vervolgd voor openlijke geweldpleging. Daar maak ik
mij schuldig aan. officier denkt: dat ga ik ten laste leggen maar ook de
zaaksbeschadiging. Ik wordt vervolgd voor beide feiten tegelijkertijd. Wat is dan
de straf? Moet ik de feiten samen nemen of moet ik zeggen: zaaksbeschadiging
valt weg in de openlijke geweldpleging? Ook hier speelt een rol wat het
achterliggende rechtsgoed is. Bij feiten die uiteenlopende rechtsgoederen
beschermen, zal de rechter eerder zeggen dat er meerdaadse samenloop is in
plaats van eendaadse samenloop.
3.Interpretatieve functie van rechtsgoed
Als een strafbaarstelling in het leven is geroepen om een rechtsgoed te
beschermen, dan ligt het voor de hand dat de rechter, als hij een zaak moet
berechten en het is niet duidelijk of de gedraging onder de delictsomschrijving
valt, rekening houdt met het achterliggende rechtsgoed bij de uitleg van
bestanddelen. Hij laat zich leiden. Een simpel voorbeeld: art. 138 Sr,
huisvredebreuk. Dat is een delict dat bij het kraken van woningen wel eens
wordt ingeroepen. Met name in de jaren 70,80 werden krakers vervolgd op grond
van dit delict. Uiteindelijk leidde het allemaal tot vrijspraken. Waarom? Bij kraken
is het idee dat je een leegstaand pand bezet houdt of daar gaat wonen. Valt dat
3
, hier wel onder? “Het is niet bij een ander in gebruik”. Hoe wordt dat dan
geredeneerd, want de eigenaar zou zeggen: het is mijn woning ik kan er elke dag
gaan wonen. Deze bepaling wilt het woninggenot beschermen. Als het pand leeg
staat, wilt de eigenaar blijkbaar niet van zijn woning genieten, dus het
achterliggende rechtsbelang is niet in het geding bij dat kraken. Daarmee oppert
hij de mogelijkheid om het woord ‘in gebruik’ zo uit te leggen dat het kraken er
niet onder valt als de eigenaar er niet woont. Tegenwoordig is er art. 183a Sr:
elke vorm van kraken is strafbaar.
Eigenlijk is dit een simpel voorbeeld van de theologische interpretatiemethode:
de strekking, wat is de bedoeling van de wet. Onder meer een bepaald
rechtsgoed beschermen. Zeker deze theologische interpretatiemethode heeft
altijd de neiging om de strafbaarheid uit te breiden. Dan kan er spanning bestaan
met het legaliteitsbeginsel. Een heel aardig voorbeeld: arrest stiefkind. Het ging
om een zedendelict, destijds art 249 Sr: Iemand pleegt ontucht met zijn
minderjarig kind, pleegkind of stiefkind... een aan zijn zorg, opleiding of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige… in dit arrest had een vrouw een
relatie met een man, niet getrouwd, en de vrouw heeft een kind uit een eerdere
relatie. De vader pleegt ontucht met het kind. Ten laste is gelegd is dat man
ontucht pleegt met zijn stiefkind. Vraag is, is dat kind een stiefkind van de man?
Als man en vrouw getrouwd waren was dat zonder meer zo. Maar dat is niet zo.
Wat deed het Hof? Keek naar de strekking van de bepaling: beschermen van
minderjarigen in afhankelijkheidsrelaties. Ontucht plegen met een minderjarige is
doorgaans sowieso strafbaar, maar als je dat ook nog eens doet met iemand die
zich in een afhankelijkheidsrelatie bevindt, dan is des te strafwaardiger. Als dat
het achterliggende idee is, dan zegt het Hof, dan is dat juist de reden om te
zeggen dat dit een stiefkind is want stiefkind is ook een minderjarig kind van de
vrouw met wie de verdachte samenleeft als waren zij gehuwd.
Wat zegt de HR? Die begint met zeggen, wat is nou kenmerkend voor
verschillende varianten van dit delict. Het gaat om plegen van ontucht waarbij
telkens sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. De strekking is dan de
bescherming verlenen aan minderjarigen die als gevolg van de
afhankelijkheidsrelatie minder weerstand kunnen bieden. Dat wist het hof ook en
op grond daarvan vond het hof dat er sprake was van stiefkind. Maar de HR keek
naar de wetsgeschiedenis die al vrij oud was. Daar staat heel duidelijk: het gaat
niet om de situatie dat man en vrouw samen wonen en kind is van vrouw, dat is
geen stiefkind. Dat is een vrij duidelijke opvatting van de wetgever. Dan wijst de
HR op art. 1 Sr: het legaliteitsbeginsel. Dat noopt tot terughoudendheid zegt de
HR bepalingen niet te ruim interpreteren want anders verliest het
legaliteitsbeginsel zijn waarde. De HR zegt dan nog wel: als je naar de strekking
kijkt, het achterliggende rechtsgoed, dat is een reden om het wel ruim uit te
leggen, maar als we dat begrip stiefkind ruimer uitleggen dan de wetgever
destijds bedoelde dan moeten er keuzes gemaakt die de rechtsvormende taak
van de rechter te buiten gaan. Dit moet dit wetgever oplossen. HR wijst nog naar
een ander punt: officier heeft het zich moeilijk gemaakt, want als hij een andere
variant dan stiefkind had genoemd uit 249 Sr was dat zonder problemen
bewezenverklaard.
Nog een voorbeeld waarbij hetzelfde fenomeen speelt. Art 11 WVW, joyriding.
Het is verboden opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehoren
motorrijtuig op de weg te gebruiken.
Voorbeeld: ik leen iemand mijn auto uit, die mag daar mee gaan rijden, maar die
heeft geen rijbewijs. Maakt die persoon zich schuldig aan joyriding? Enige escape,
wil het niet strafbaar zijn, is via het bestanddeel wederrechtelijk. Waarom zouden
we het niet onder deze bepaling willen laten vallen? Ik geef toestemming en deze
bepaling wilt juist beschermen: mogelijkheid om als eigenaar gebruik te maken
4