Inhoudsopgave
Hoorcollege 1 – Inleiding Burgerlijk Recht...................................................................................... 2
Werkgroep 1 – Inleiding Burgerlijk Recht ....................................................................................... 7
Irac-methode ............................................................................................................................. 12
Hoorcollege 2 – Inleiding Burgerlijk Recht.................................................................................... 14
Werkgroep 2 – Inleiding Burgerlijk Recht ..................................................................................... 21
Hoorcollege 3 – Inleiding Burgerlijk Recht.................................................................................... 28
Werkgroep 3 - Inleiding Burgerlijk Recht ...................................................................................... 36
Quiz 3 – Inleiding Burgerlijk Recht ............................................................................................... 41
Formatieve toets – Inleiding Burgerlijk Recht ............................................................................... 44
Hoorcollege 4 – Inleiding Burgerlijk Recht.................................................................................... 47
Werkgroep 4 – Inleiding Burgerlijk Recht ..................................................................................... 55
Quiz 4 – Inleiding Burgerlijk Recht ............................................................................................... 60
Hoorcollege 5 – Inleiding Burgerlijk Recht.................................................................................... 66
Werkgroep 5 – Inleiding Burgerlijk Recht ..................................................................................... 74
Quiz 5 – Inleiding Burgerlijk Recht ............................................................................................... 81
Hoorcollege 6 – Inleiding burgerlijk recht..................................................................................... 85
Werkgroep 6 – Inleiding burgerlijk recht ...................................................................................... 92
,Hoorcollege 1 – Inleiding Burgerlijk Recht
Goederen (artikel 3:1 BW) zijn zaken en vermogensrechten.
• Zaken (artikel 3:2 BW) zijn vatbare stoffelijke objecten die je kunt vastpakken.
Relatie van mens tot goed (wanneer gaat het eigendom naar iemand anders
eigendom).
o Onroerende zaken (artikel 3:3 lid 1 BW) zijn de grond, de nog niet
gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede
de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd (zijn
niet gemakkelijk te demonteren of verplaatsen), hetzij rechtsrechts, hetzij
door vereniging met andere gebouwen of werken. Het is een zaak die
verbonden is met een gedeelte van het aardoppervlak.
o Roerende zaken (artikel 3:3 lid 2 BW) zijn alle zaken die niet onroerend
zijn.
• Vermogensrechten (artikel 3:6 BW) zijn eigendom- en vorderingsrechten.
Contractenrecht
Bij verbintenisrecht heeft iemand direct een vordering op één iemand anders. Als ik
een schuld heb bij iemand anders, heb ik alleen een schuld bij die desbetreffende
persoon en niet bij andere personen.
Bij goederenrecht heb je een vordering tegenover iedereen. Bijvoorbeeld als het mijn
laptop is, heb ik het recht tegenover iedereen om te zeggen dat het mijn laptop is.
Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op een rechtsgevolg. Een feitelijke
handeling die een natuurlijk persoon of rechtspersoon uitvoert met de bedoeling een
bepaald rechtsgevolg tot stand te brengen.
- Eenzijdige rechtshandeling: een rechtshandeling die door één partij die bij de
overeenkomst is betrokken, wordt gedaan. Bijvoorbeeld een opzegging van een
huurovereenkomst of het nemen van een ontslag. Er is geen goedkeuring nodig
van een andere partij. Ze zijn wel gericht op iemand, maar worden verricht door
één persoon.
o Gericht: is gericht op een persoon en met de desbetreffende persoon
hebben bereikt om haar werking te hebben.
o Ongericht: is de wilsuiting van één partij. De wederpartij hoeft de
rechtshandeling niet te aanvaarden.
- Meerzijdige rechtshandeling: een rechtshandeling die gericht is op meerdere
partijen. Bijvoorbeeld een koopovereenkomst of een huwelijk.
o Eenzijdig: één partij gaat de verplichting maar aan. Een voorbeeld is
schenking.
o Wederkerend: de contractspartijen verbinden over en weer. Er ontstaan
verbintenissen voor beide partijen.
2
,Totstandkoming rechtshandeling
Artikel 3:33 Burgerlijk Wetboek
In artikel 3:33 BW wordt duidelijk dat een rechtsgevolg uit een rechtshandeling tot stand
komt door een wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Als er dus sprake is
van geopenbaarde wil en verklaring volgt een rechtsgevolg. Bijvoorbeeld als iemand
heeft geopenbaard (mondeling/ schriftelijk): “Ik wil die machine van je kopen voor
€250.000.”
Artikel 3:37 Burgerlijk Wetboek
De vorm van verklaring kan volgens artikel 3:37 lid 1 BW in beginsel op iedere manier.
De openbaring van wil kan dus bijna stilzwijgend: een klikje op de computer of een hand
omhoog.
In artikel 3:37 lid 2 BW wordt een maar gegeven. Als er anders is bepaald dat men dat
verbonden is aan specifieke regels.
Volgens artikel 3:37 lid 3 BW heeft de verklaring een werking wanneer deze de
desbetreffende persoon heeft bereikt. Dit is bijvoorbeeld wanneer de brief of e-mail
wordt ontvangen (ontvangstheorie). Bij een mondelinge verklaring geldt de
rechtshandeling meteen.
In artikel 3:37 lid 4 BW komt discrepantie tussen wil en verklaring aan het woord. Bij
discrepantie tussen wil en verklaring wijkt de verklaring af van de wil, bijvoorbeeld
wanneer iemand zich verspreekt, vergist, verschrijft of gebruik maakt van dubbelzinnig
woordgebruik. Als er sprake is van discrepantie tussen wil en verklaring, komt de
rechtshandeling in beginsel niet tot stand.
Volgens artikel 3:37 lid 5 BW heeft intrekking van de verklaring alleen werking, wanneer
de verklaring wordt ingetrokken voordat de verklaring de persoon heeft bereikt aan wie
de verklaring gericht is.
Artikel 3:35 Burgerlijk Wetboek (Bunde/Erckens (hc3))
Volgens artikel 3:35 BW kan een rechtshandeling alsnog tot stand komen, ondanks er
sprake is van discrepantie tussen wil en verklaring. Degene aan wie de verklaring
gericht is, moet eerst bedenken of het realistisch is wat degene verklaart. Als dit niet
realistisch is, is het vertrouwen niet gerechtvaardigd. Als een fietsenhandelaar schrijft:
‘voor €450 mag je een nieuwe fiets kopen’, dan is het gerechtvaardigd. Het is best
realistisch dat een fiets voor €450 wordt verkocht. Als de fietsenhandelaar schrijft: ‘voor
€45 mag je een nieuwe fiets kopen’, dan is het niet realistisch. Het vertrouwen is dan
niet gerechtvaardigd. Als er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen, volgens artikel
3:35 BW, gaat de rechtshandeling alsnog door. Dit is om de tegenpartij te beschermen.
Anders kan iedereen altijd zeggen: ‘er was sprake van discrepantie tussen wil en
verklaring.’ Degene aan wie de rechtshandeling gericht is, heeft ook een
onderzoeksplicht. Het gaat hier dus ook om de feiten die desbetreffende persoon had
moeten kennen (artikel 3:11 BW).
3
, HR 15 april 1983, NJ 1983/458 (Hajjout/IJmah)
Hajjout is een werknemer van werkgever Ijmah. Ijmah ontslaat Hajjout op staande voet.
Hajjout was het daar niet mee eens en ging naar de rechter. Hajjout deed een beroep op
nietigheid van het ontslag. De werkgever stelde een verklaring op waarin stond dat de
werknemer afstand moest doen van alle rechten op grond van de
arbeidsovereenkomst. Hajjout stemde hier in mee. Hajjout kende de Nederlandse taal
afdoende. Kun je dan als werkgever erop vertrouwen dat de werknemer daadwerkelijk
verklaart wat hij ook wil verklaren? Hajjout wilde juist niet ontslagen worden, want
anders was hij nooit in beroep gegaan tegen het ontslag. Als wederpartij heb je dus een
onderzoeksplicht om te kijken hoever Hajjout meende van wat hij verklaarde. Dus als
wederpartij heb je een onderzoeksplicht om te kijken of er geen sprake is tussen
wil en verklaring volgens artikel 3:11 BW.
Artikel 3:34 Burgerlijk Wetboek
Volgens artikel 3:34 BW kan discrepantie tussen wil en verklaring ook tot stand komen
door een geestelijke stoornis. Als iemand geestvermogen blijvend of tijdelijk gestoord
is, en diegene iets heeft verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende
wil geacht te ontbreken, tenzij de rechtshandeling voordelig was voor de geestelijke
gestoorde. Een geestelijke stoornis kan als volgt gedefinieerd worden: het is tijdelijk of
blijvend en kan bijvoorbeeld een hypnose, opwinding, dronkenschap, etc. zijn. Een
zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Als er sprake is van
een eenzijdige rechtshandeling wordt het door ontbreken van wil echter nietig.
HR 11 december 1959, NJ 1960/230 (Eelman/Hin)
Eelman was een veehouder op Texel en had een boerderij. Eelman verkocht zijn
boerderij aan Hin. De boerderij wordt vandaag verkocht, maar die zal pas over een tijdje
overgaan in eigendom. Tussen de verkoop en de eigendomsoverdracht komt aan het
licht dat Eelman de boerderij eigenlijk niet wilde verkopen, maar Eelman had de
boerderij verkocht onder invloed van waanvoorstellingen. Er was dus discrepantie
tussen wil en verklaring. Hin had geen enkele reden om aan te nemen dat hier een
probleem zat. Hin wist niet van die discrepantie en hoefde ook niet van die discrepantie
te weten. Hin had geen reden om hieraan te twijfelen. Dus op basis van artikel 3:35 BW
kwam de overeenkomst alsnog tot stand. Dus als de wederpartij niet weet van de
discrepantie tussen wil en verklaring en dit ook niet hoefde te weten, komt de
overeenkomst alsnog tot stand volgens artikel 3:35 BW.
Een overeenkomst is, volgens artikel 6:213 BW, een meerzijdige rechtshandeling,
waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan. Op
overeenkomsten tussen meer dan twee partijen zijn de wettelijke bepalingen
betreffende overeenkomsten niet toepasselijk, voor zover de strekking van de
betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen
verzet.
Volgens artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de
aanvaarding daarvan.
4