Inhoudsopgave
Burgerschap........................................................................................................................................2
Wat is burgerschap?.......................................................................................................................2
Rechten en plichten............................................................................................................................3
Documenten en status.......................................................................................................................4
Participatie.........................................................................................................................................4
Negatieve vrijheid vs positieve vrijheid..............................................................................................5
Free riders..........................................................................................................................................5
Plato vs Aristoteles.............................................................................................................................5
Aristoteles.......................................................................................................................................5
Hobbes (conflict) vs. Rousseau (harmonie)........................................................................................6
Hobbes............................................................................................................................................6
Rousseau........................................................................................................................................6
De drie perspectieven:........................................................................................................................7
Sociaal functioneren en sociale ondersteuning..............................................................................7
Rechtvaardigheid................................................................................................................................7
Wat is rechtvaardigheid?................................................................................................................7
John Rawls -> Theory of justice.......................................................................................................8
Sociale instituties in de problemen voorbeeld...............................................................................8
Hoe zijn ideeën over rechtvaardigheid van invloed op de inrichting van de samenleving en
(daarmee) op het sociaal functioneren van mensen?....................................................................9
Leefwereld vs systeemwereld........................................................................................................9
Waarom is rechtvaardigheid belangrijk?........................................................................................9
In hoeverre kan civil society zorgdragen voor rechtvaardigheid?...................................................9
Sociale (on)zekerheid.....................................................................................................................9
Samenhang tussen begrippen......................................................................................................10
Cultuur (en diversiteit)......................................................................................................................10
Cultuurrelativisme........................................................................................................................11
Diversiteit.....................................................................................................................................11
Als sociaal werker is het belangrijk om al deze dingen rondom cultuur te weten, omdat:..........11
Sociale cohesie.................................................................................................................................11
Sociaal netwerk............................................................................................................................11
Sociaal kapitaal.............................................................................................................................12
Cultureel kapitaal..........................................................................................................................12
Polarisatie.....................................................................................................................................12
Sociale positie...................................................................................................................................12
Maatschappelijke positie en waardering......................................................................................13
1
, Sociale ongelijkheid......................................................................................................................14
Sociale uitsluiting versus de Participatiesamenleving...................................................................14
Meritocratie..................................................................................................................................14
Vast zitten in een bepaalde positie...............................................................................................14
Identiteit...........................................................................................................................................14
1. Economische en culturele ongelijkheid....................................................................................15
3. Individualisering........................................................................................................................15
Kort samengevat als antwoord op de vragen...................................................................................15
Hoe aanpakken?...............................................................................................................................17
Voorbeelden.....................................................................................................................................17
Mens Cultuur en Samenleving
Burgerschap
Wat is burgerschap?
In één zin kun je burgerschap beschrijven als onderdeel zijn van de samenleving/maatschappij en
hierin rechten en plichten hebben. Als sociaal werker kijk je naar de verhouding van de staat en
individu. Welke rechten en plichten hebben je cliënten en jijzelf?
In het hoorcollege word burgerschap beschreven als de status van een natuurlijk persoon,
voortvloeiend uit de gebruiken en wetten van een staat, waardoor die persoon bepaalde rechten en
plichten verkrijgt.
Sprake van aangetast burgerschap of waar geen burgerschap is:
- Balling, iemand voor straf verwijderen uit een gemeenschap.
- Statenloos, wanneer je geen nationaliteit hebt, word je door geen enkele overheid en
wetgeving erkend.
- Illegaal/undocumented
- Ongewenst vreemdeling
- Vluchteling
- Arbeidsmigrant
Als je onder een van deze categorieën valt, heb je geen (volwaardige) burgerrechten. Zoals filosofe
Hannah Arendt stelt: elk mens heeft ‘the right to have rights’ -> als geen enkele staat jou
beschermt, houd je mensenrechten over. Helaas bieden die veel minder bescherming dan het
suggereert.
Het denken over burgerschap gaat over het spanningsveld tussen:
- Het individuele eigen belang versus het collectieve algemene belang.
- De individuele vrijheid versus de dwingende macht van de staat.
Staatsinrichting (= de wijze waarop de staat, zijn bestuur en regering is ingericht).
Democratie is land met een bestuursvorm waarin het volk regeert. Om van een democratisch
proces te kunnen spreken, dienen de volgende vier fundamentele elementen aanwezig te zijn:
- Recht van initiatief; elke deelnemer moet vrij zijn om een initiatief te kunnen nemen en een
wetsvoorstel of wetswijziging in te dienen;
- Recht op spreken; elke deelnemer moet in gelijke mate de kans hebben de andere
deelnemers te informeren en met hen van gedachten te wisselen over het voorstel dat ter
tafel ligt;
- Stemrecht; elke deelnemer moet de gelegenheid hebben een stem over het voorstel te
kunnen uitbrengen. Een overeengekomen meerderheid van de stemmen bepaalt of het
voorstel al dan niet aangenomen wordt;
- Gelijkheid; elke deelnemer dient gelijk te zijn aan een ander in het democratisch proces,
zowel in deelneming tijdens het stemmen alsook door gelijkwaardig vertegenwoordigd te
zijn.
Democratie komt onder andere veel voor in Europese landen zoals in Nederland, Italië, Zweden,
Duitsland, Denemarken en Finland. Elk land heeft de democratie wel iets anders ingevuld.
Dictatuur is een regeringsvorm waarin alle macht in handen is van één persoon of van één groep
mensen. In de meeste gevallen komt een dictatuur tot stand na gebruik van geweld of dreiging met
2
, geweld. Dictatuur is het tegenovergestelde van democratie. Gebruikelijk is dat de scheiding der
machten, de scheiding van de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht,
niet of onvoldoende aanwezig is en dat de overheid of de betreffende machthebber (dictator) zelf
niet (geheel) onderworpen is aan het recht. Mensenrechten hebben er vaak geen, nauwelijks of
hooguit slechts propagandistische betekenis. In Noord-Korea heerst Kim Jong-un op dit moment met
dictatuur ook zijn China en Syrië goede voorbeelden. In Syrië heb je bijvoorbeeld nu ook oorlog.
Liberalisme is een stroming waarin vrijheid centraal staat. Ieder individu moet zoveel mogelijk
vrijheid krijgen zolang hij de vrijheid van anderen maar niet beperkt. De burgerrechten moeten het
individu beschermen en de macht van de staat en de kerk beperken. Waar John Locke over het
algemeen gezien wordt als de grondlegger van het liberalisme, hebben er meer mensen aan het
liberalisme bijgedragen: David Hume, Baruch Spinoza, Hugo de Groot, Immanuel Kant, Jean-Jacques
Rousseau, John Stuart Mill, Thomas Hobbes en Adam Smith. Kleine overheid -> weinig bemoeienis.
Communitarisme is de tegenhanger van liberalisme. Ze gaan niet uit van de individuele rechten
maar dat ieder mens deel uit maakt van een samenleving. De sociale structuren zoals het gezin, de
buurt en de kerk vormen volgens deze stroming de basis voor de onderlinge solidariteit tussen de
individuen. Grote overheid -> veel bemoeienis.
Een theocratie is een staatsvorm waarin de godheid als onmiddellijke gezagsdrager wordt
beschouwd. Japan was tot 1946 een theocratische staat en een ander voorbeeld is Saoedi-Arabië.
De term theocratie word ook veel gebruikt voor een staats- of bestuursvorm waar geestelijken met
een beroep op een goddelijke boodschap het bestuur domineren. Voorbeelden zijn Iran (door de
ayatollah's) en Vaticaanstad (door de pausen en de Heilige Stoel).
Rechten en plichten
In de grondwet staan de rechten en plichten die moeten worden nageleefd in Nederland.
Belangrijke grondrechten zijn:
- Het recht op gelijke behandeling van iedereen die zich in Nederland bevindt. Discriminatie
wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond
dan ook is niet toegestaan.
- Het recht om leden van vertegenwoordigende organen te kiezen en om zelf tot lid van die
organen te worden verkozen.
- Het recht op het vrijelijk belijden van godsdienst of levensovertuiging.
- De persvrijheid en het recht op vrije meningsuiting.
- Het recht om zich met anderen te verenigen, om vergaderingen te houden en te betogen.
- Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
- Het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam.
- Het brief-, telefoon- en telegraafgeheim. Alleen in uitzonderingsgevallen mag de telefoon
worden afgeluisterd.
- Het recht op eigendom en op vrijheid. Alleen de rechter mag beslissen over het ontnemen
van iemands vrijheid.
- Het recht op recht. Dat wil zeggen: iedereen kan zich tot de rechter wenden.
- Het recht op vrije keuze van arbeid.
- Het recht op financiële bijstand van de overheid, wanneer men zelf niet in zijn onderhoud
kan voorzien.
- De vrijheid van onderwijs.
Een asielzoeker heeft ook rechten en plichten als hij in Nederland komt/is. Alle asielzoekers hebben
recht op opvang wanneer zij niet voldoende middelen hebben om voor zichzelf te voorzien. Het
recht op opvang omvangt ook recht op onderdak, leefgeld, toegang tot gezondheidszorg en
toegang tot educatie voor minderjarigen.
Rechten
- Asielzoekers hebben recht op opvang en onderdak in een opvanglocatie gedurende hun
asielprocedure.
- Asielzoekers hebben recht op leefgeld om bijvoorbeeld boodschappen van te doen en
kleding van te kopen.
- Asielzoekers hebben recht op gezondheidszorg, en zijn verzekerd tegen de meeste
medische kosten evenals tegen de gevolgen van wettelijke aanspraakbaarheid.
- Kinderen en jongeren tot 18 jaar hebben recht op educatie.
- Asielzoekers hebben recht op een advocaat die hen bijstaat in de asielprocedure. Deze
krijgen ze automatisch toebedeeld, en hiervoor hoeven ze niet te betalen.
- Asielzoekers in Nederland mogen 24 weken per jaar betaald werk verrichten.
3