Hoorcollege 1
Universiteit wetenschappelijk onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Wetenschap = zoeken naar hoe dingen werken, hoe dingen in elkaar zitten
- Systematisch, algemeen geldend, zoektocht, extrapoleren, nieuw
- Met zo veel mogelijk zo min mogelijk beschrijven en verklaren
Wetenschappelijke kennis = kennis die verworven wordt door methodisch onderzoek die
systematisch en in doorzichtige samenhang is geordend
- Conceptueel = los van casus en los van instrumentele bruikbaarheid
- Reflectief/kritisch = elke keer iets ter discussie stellen
De wetenschappelijke methode =
Observatie vraag (hoe) hypothese (verwachting) experiment conclusie resultaat
- Kanttekening experiment: natuurwetenschappelijke methodes, nu uitgebreid
Aspecten
- Methodologie = theorie achter de methode, waarom doen we zoiets, is dit de beste
- Methoden en technieken = onderdelen die je kunt gebruiken in onderzoek
Leren
- Instrumenteel
- Conceptueel = analytisch denken
Uitvoeren
Aansturen
Beoordelen: beslissingen ondernomen
Wetenschapstheoretische begrippen
Ideeën bewijs
Theorie empirie (onderzoek)
Casus groupthink Janis
Hoe besluitvormingsprocessen lopen
Wat gaat er mis in besluitvormingsprocessen waardoor individueel competente personen als
groep vaak slechte besluiten nemen
Centrale concept: besluitvormingsproces waarin groepsleden conflict proberen te vermijden
en alternatieve inzichten niet ter discussie stellen (tunnelvisie)
Claim: streven naar consensus staat kritische bespreking van alternatieven in de weg
Varkensbaai incident: communistisch bewind in cuba hopeloze mislukking
Cuba crisis: Rusland kernraketten op Cuba, VS marine blokkade succes
groep zelfde, resultaat anders waarom?
- Cuba crisis, los van de groep experts ingehuurd
- President expres niet aanwezig om conflict te vermijden, vrij spreken
,Oorzaak groupthink = hechte groep (cohesie)
Naarmate groepscohesie groter, unanimiteit groter, alternatieven kleiner, besluit slechter
Theorie achter de theorie
- Inductie, deductie, abductie
- Logisch positivisme vs kritisch rationalisme
- Verificatie vs falsificatie
Context of discovery
- hoe komen we aan onze kennis? empirische waarnemingen als wankel fundament
voor onze kennis
Context of justification
- hoe rechtvaardigen we onze kennis (achteraf)?
- Verantwoording door toetsing van onze veronderstellingen
Wat is de juiste wijze van toetsing
Objectieve algemeen geldende maatstaven
Intersubjectieve discipline afhankelijke maatstaven
Hoe komen we tot wetenschappelijke kennis
- Logisch positivisme
Ondubbelzinnige waarnemingen als basis
Kennisverwerving door inductie = vanuit observaties naar regelmatigheden
Toetsing dmv verificatie = ondersteuning verkrijgen uit nieuwe casussen
- Kritisch rationalisme
Theoretische veronderstellingen als basis
Kennisverwerving door deductie = afleiden en toetsen van hypothesen
Toetsing dmv falsificatie = zoeken naar dingen die het onderuit halen
abductie = theorie zoeken bij verschijnsel wat je ziet om te verklaren
Verklaringen theorieën en hypotheses:
1. Groupthink theorie = omdat de deelnemers te veel gericht zijn op consensus
2. Sociale stratificatie theorie = omdat er grote verschillen in macht en status zijn tussen
de deelnemers
Demarcatiecriterium = lijn trekken van wel wetenschappelijke kennis en niet, empirisch
waarneembaar
, Hoorcollege 2
Kernconcepten
1. Model
Impliciet = opvoeding, opleiding, ervaring in je hoofd, zelf opbouwen, mentaal
Expliciet
o Fysiek (maquette)
o Conceptueel = visuele weergave ..
2. Wet
Normatief = juridisch
Empirisch = afgeleid uit observaties, deterministisch
3. Hypothese = een voorlopige veronderstelling die uit de theorie is afgeleid en die men
door wetenschappelijk onderzoek tracht te toetsen
4. Theorie = logisch en consistent geheel van uitspraken dat dient om een bepaald
verschijnsel of fenomeen te beschrijven en/of verklaren
5. Experiment = onderzoekssituatie waarin je een voorbedacht design gemaakt hebt en
kijkt wat de effecten zijn, kunstmatige situatie
Typen begrippen
1. Empirisch = kan worden vastgesteld, waarneembaar (vinylplaat)
2. Niet-empirisch = niet waarneembaar, definitorisch (geluidsgolf)
3. Universeel = klassen van de begrippen (banken, muziekfestival)
4. Individueel = aan 1 ding gekoppeld (Nijmegen, Mars, ABN Amro)
Typen uitspraken
Analytisch/synthetisch = bijna definitorisch, niet goed empirisch vast te stellen,
- Er bestaat een god
- Gitaristen spelen in rockbands
Feitelijk/opinie/normatief = checkbaar, mening, moet iets gebeuren
- VVD’ers lopen niet meer allemaal achter Rutte aan
- Het lage vertrouwen van de burgers is zorgelijk
- In de NL-cultuursector is het de hoogste tijd voor een klimaatcode
Singulier/particulier/universeel = 1 onderwerp, klein deel, alle elementen
- Het lagere onderwijs in NL heeft een lerarentekort
- Bij sommige concertzalen is het aantal bezoekers toegenomen
- Het aantal bezoekers voor (alle) concerten is afgelopen jaar toegenomen
Statisch/dynamisch = tijdscomponentverschil, dit moment, bepaalde periode
- Het lagere onderwijs in NL heeft een lerarentekort
- Het afgelopen decennium is het lerarentekort gestegen
Beschrijvend/verklarend/prescriptief =
- Het lagere onderwijs in NL heeft een lerarentekort
- Er is een tekort aan leraren omdat de werkdruk te hoog is
- Als je het lerarentekort wil verkleinen moet de werkdruk worden verminderd
Verklaringsmodellen
1. Deductief-nomologisch model – Popper, algemeen naar bijzonder
2. Inductief-statistisch model – gedacht in kansen