Europees recht
Aanvullende literatuur & jurisprudentie
Week 1
26/62, Van Gend & Loos, ECLI:EU:C:1963:1 [S/S]
Onderwerp
De vraag is of burgers op basis van artikel 12 van het EEG-verdrag rechten
kunnen ontlenen die zij rechtstreeks bij de nationale rechter kunnen afdwingen
(directe werking).
Essentie
De Europese Economische Gemeenschap (nu: Europese Unie) vormt een nieuwe
rechtsorde binnen het internationale recht, ten behoeve waarvan de staten, zij
het op een beperkt terrein, hun soevereiniteit beperkt hebben. Hierbinnen zijn
niet slechts de lidstaten zelf, maar ook hun onderdanen gerechtigd.
Rechtsregel
Europees recht kan rechten scheppen die individuen onafhankelijk van hun
nationale recht kunnen inroepen voor de nationale rechter. Om deze directe
werking te hebben moeten bepalingen aan een aantal voorwaarden voldoen: 1)
de bepaling is duidelijk en onvoorwaardelijk 2) de bepaling schept een negatieve
verplichting voor de lidstaat 3) de bepaling bevat geen voorbehouden 4) de aard
van de bepaling leent zich voor directe werking
Inhoud arrest
Van Gend en Loos is een bedrijf dat onder andere kunsthars uit Duitsland invoert
in Nederland. De Nederlandse administratie der belastingen past een invoerrecht
van 8% op deze producten toe. Van Gend en Loos komt tegen dit invoerrecht in
beroep omdat het in strijd zou zijn met art. 12 EEG-verdrag, dat lidstaten verbiedt
invoerheffing in onderlinge handelsbetrekking toe te passen. De tariefcommissie
stelt hierop prejudiciële vragen betreffende de uitlegging van het EEG-verdrag
aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). De prejudiciële vragen
komen neer op de vraag of art. 12 EEG-verdrag directe werking heeft, in de zin
dat burgers aan dit artikel rechten kunnen ontlenen die zij onmiddellijk voor de
nationale rechter kunnen inroepen.
Het HvJ overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of een internationaal
verdrag directe werking heeft gekeken moet worden naar de geest, de inhoud en
de bewoording van de bepalingen. Het HvJ beslist vervolgens dat de EEG binnen
het internationale recht een nieuwe rechtsorde vormt, dat de lidstaten hierbij een
deel van hun soevereiniteit overgedragen hebben en dat zowel de lidstaten als
hun onderdanen gerechtigd zijn binnen deze gemeenschap. Hieruit concludeert
het HvJ dat het gemeenschapsrecht, onafhankelijk van het nationale recht, niet
alleen verplichtingen voor particulieren schept, maar ook rechten die zij voor hun
nationale rechter kunnen inroepen.
1
,Bij de concrete beantwoording van de vraag formuleert het HvJ vier voorwaarden
voor directe werking. Deze zijn:
1) de bepaling is duidelijk en onvoorwaardelijk
2) de bepaling schept een negatieve verplichting voor de lidstaat
3) de bepaling bevat geen voorbehouden
4) de aard van de bepaling leent zich voor directe werking
Bij het bovenstaande moet de kanttekening worden gemaakt dat deze
voorwaarden in latere arresten sterk gerelativeerd zijn. Zij kunnen nu
teruggebracht worden tot twee voorwaarden: enerzijds moet de
bepaling nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn, anderzijds mag de bepaling geen
aanvullende maatregelen vereisen, zij moet dus direct toepasbaar zijn door de
nationale rechter. Het bovenstaande arrest wordt vaak als het meest invloedrijke
arrest in de geschiedenis van het Hof van Justitie aangemerkt. Het arrest gaat
formeel alleen over art. 12 EEG-verdrag, maar heeft de weg geopend naar talloze
prejudiciële procedures voor het HvJ over alle onderwerpen die aan het Europese
recht raken. Het arrest heeft dan ook veel rumoer veroorzaakt in de lidstaten zelf.
Hierbij wordt vooral de legitimiteit van de EU als nieuwe rechtsorde in twijfel
getrokken omdat lidstaten nooit de bewuste, democratische keuze voor
constitutie van zo’n rechtsorde gemaakt zouden hebben.
6/64, Costa/ENEL, ECLI:EU:C: 1964:66 [S/S]
Onderwerp
Het Europese recht heeft voorrang op strijdige nationale bepalingen.
Essentie
Het EEG-verdrag heeft in tegenstelling tot andere internationale verdragen een
eigen, autonome rechtsorde gecreëerd. Bij inwerkingtreding van het verdrag is
deze rechtsorde in de rechtsorde van de lidstaten opgenomen, de nationale
rechters moeten hier rekening mee houden.
Rechtsregel
Het Europees recht vloeit voort uit autonome bron en kan op grond van zijn
bijzondere karakter niet door enige voorschrift van nationaal recht opzij worden
gezet. Het Europees recht heeft dus, onafhankelijk van de nationale rechtsorde,
voorrang op strijdige nationale bepalingen.
Inhoud arrest
De zaak gaat tussen een advocaat, Costa, en een voormalig staatsbedrijf van
Italië dat op het gebied van energievoorziening actief is, E.N.E.L.. Vanwege een
Italiaanse nationalisatiewet wordt een bedrijf waar Costa aandelenbelang in heeft
geïncorporeerd in E.N.E.L.. Costa verzoekt de nationale rechter prejudiciële
vragen te stellen over verenigbaarheid van de nationalisatiewet met een aantal
bepalingen van Europees recht.
De prejudiciële vragen zien op de verenigbaarheid van de nationalisatiewet met
een aantal artikelen van het EEG-verdrag. In reactie hierop stelt de Italiaanse
regering dat de nationalisatiewet boven het Europees recht gaat, de behandeling
van deze stelling is de kern van het arrest. Het HvJ overweegt, in antwoord op de
2
,stelling van Italië, dat met het EEG-verdrag een eigen, autonome rechtsorde is
gecreëerd. De lidstaten hebben namelijk hun soevereiniteit op beperkt terrein
begrensd en hebben daarmee een rechtsstelsel in het leven geroepen dat zowel
bindend is voor hun onderdanen als voor henzelf. Nationale rechters moeten hier
rekening mee houden. Eenzijdige wettelijke voorschriften van de lidstaten kunnen
om deze reden niet boven het Europees recht worden gesteld. Zonder deze
voorrang van het Europees recht zouden bepaling van Europees recht namelijk
betekenisloos zijn, wat in strijd is met het autonome karakter van de Europese
rechtsorde. Wat betreft de vragen van de Italiaans rechter oordeelt het HvJ dat de
nationalisatiewet verenigbaar is met de bepalingen van Europees recht.
De kern van het arrest ligt echter in de voorrang die het HvJ verbindt aan het
Europese recht. Samen met HvJ Van Gend en Loos, waar het ging om de directe
werking van het Europees recht, heeft het HvJ met dit arrest bepaald dat de EEG
een zekere mate van soevereiniteit heeft. Samenhangend met deze
soevereiniteit is de controversiële stelling dat de Europese rechter de
bevoegdheid heeft om te oordelen over welke gebieden hij bevoegd is. Dit kan
getypeerd worden met het Duitse begrip ‘kompetenz-kompetenz’. In het licht van
deze twee klassieke arrest kan men het moeilijk met deze stelling oneens zijn.
106/77, Simmenthal II, ECLI:EU:C:1978:49 [S/S]
Onderwerp
De rol van nationale rechters bij de handhaving van het Europees recht: Van
Gend en Loos, Costa/ENEL en Simmenthal II.
Rechtsregel
De belangrijkste rechtsregel die in dit arrest werd bevestigd, is dat nationale
rechters verplicht zijn om nationale wetten die in strijd zijn met het Europees
gemeenschapsrecht, buiten toepassing te laten. Dit geldt ook voor nationale
wetten die na het gemeenschapsrecht zijn vastgesteld. Nationale rechters
hoeven niet te wachten op een formele intrekking of ongrondwettigverklaring van
de strijdige nationale wet, maar dienen zelfstandig het gemeenschapsrecht direct
toe te passen en zo de voorrang van dit recht te waarborgen.
Essentie
Het arrest bevestigt het beginsel van de voorrang van het gemeenschapsrecht
(nu EU-recht) ten opzichte van nationale wetgeving. Dit betekent dat Europese
regelgeving prevaleert boven nationale wetgeving, zelfs als deze nationale
wetgeving later is ingevoerd dan de betreffende Europese regelgeving. Nationale
rechters moeten ervoor zorgen dat Europese bepalingen volledig worden
toegepast, en zij mogen geen strijdige nationale wetten toepassen, zonder dat
eerst een constitutioneel of ander formeel orgaan hierover hoeft te oordelen.
Belangrijkste feiten
De zaak betrof de invoer van rundvlees door de Naamloze Vennootschap
Simmenthal uit Frankrijk naar Italië in 1973.
Bij deze invoer hief Italië keuringsrechten op het vlees, gebaseerd op
Italiaanse nationale wetgeving.
3
, Simmenthal betwistte deze heffingen en stelde dat ze in strijd waren met het
gemeenschapsrecht, met name de regels over het vrije verkeer van goederen.
De nationale Italiaanse rechter, de Pretore te Susa, vroeg het HvJ-EU om een
prejudiciële beslissing over de vraag of hij de Italiaanse wet buiten toepassing
moest laten vanwege strijdigheid met het gemeenschapsrecht.
Beoordeling
Het Hof van Justitie oordeelde dat het gemeenschapsrecht voorrang heeft op
nationale wetgeving. Het Hof benadrukte dat nationale rechters de bevoegdheid
en de plicht hebben om, zonder tussenkomst van een constitutioneel hof of
nationale wetgevende macht, strijdige nationale wetgeving buiten toepassing te
laten. Dit geldt ongeacht of de nationale wetgeving voor of na de Europese regels
is vastgesteld.
Het arrest versterkt de rol van nationale rechters bij het handhaven van het
gemeenschapsrecht en bevestigt dat de Europese rechtsorde voorrang heeft op
nationale rechtsstelsels wanneer er een conflict is tussen beide. Dit besluit was
van groot belang voor de effectieve werking van de Europese rechtsorde en de
uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht in alle lidstaten.
Met dit arrest werd duidelijk gemaakt dat de toepassing van Europese regels niet
afhankelijk mag zijn van nationale procedures, zoals een toetsing door een
constitutioneel hof.
C-300/89, Titaandioxide, ECLI:EU:C:1991:244 [S/S]
Onderwerp
Welke rechtsgrondslag dient te worden gekozen wanneer een handeling
gebaseerd is op twee rechtsgrondslagen en cumulatie niet mogelijk is?
Rechtsregel
De keuze van de rechtsgrondslag voor een EU-maatregel moet gebaseerd zijn op
objectieve criteria zoals het doel en de inhoud van de handeling, en niet louter op
de mening van een instelling over het beoogde doel. Als een handeling
gebaseerd is op twee rechtsgrondslagen en cumulatie niet mogelijk is, omdat ze
verschillende besluitvormingsprocedures voorschrijven, moet de meest passende
rechtsgrondslag worden gekozen. De rechtsgrondslag die de betrokkenheid van
het Europees Parlement waarborgt, moet prevaleren. Dit arrest verduidelijkt dat
dubbele rechtsgrondslagen niet mogen worden gebruikt als dit afbreuk doet aan
de rol van het Europees Parlement in het wetgevingsproces.
Essentie
De Commissie van de Europese Gemeenschappen betwistte de keuze van de
Raad van de Europese Gemeenschappen om Richtlijn 89/428/EEG, die betrekking
had op het afval van de titaandioxide-industrie, te baseren op artikel 130S van
het EEG-Verdrag (milieubescherming). De Commissie stelde dat de richtlijn vooral
gericht was op de verbetering van de concurrentievoorwaarden binnen de interne
markt, en daarom had moeten worden gebaseerd op artikel 100A EEG-Verdrag
(interne markt). Het Hof van Justitie gaf de Commissie gelijk en vernietigde de
richtlijn op grond van een verkeerde rechtsgrondslag.
4