Oefenvragen
Taak 1
Kalat. (2019). Biological Psychology. Chapter 1: Nerve Cells and Nerve Impulses
De cellen van het zenuwstelsel
1. Santiago Ramón y Cajal was verantwoordelijk voor welke van deze ontdekkingen?
A. De menselijke cerebrale cortex heeft vele specialisaties om taal te produceren.
B. De linker en rechter hemisferen van de hersenen besturen verschillende functies.
C. Het zenuwstelsel bestaat uit afzonderlijke cellen.
D. Neuronen communiceren op gespecialiseerde juncties, synapsen genaamd.
2. Welk deel van een neuron heeft zijn eigen genen, los van die van de kern?
A. De ribosomen
B. De mitochondria
C. Het axon
D. De dendrieten
3. Wat onderscheidt zich het meest van neuronen in vergelijking met andere cellen?
A. Hun temperatuur
B. Hun vorm
C. Hun interne componenten, zoals ribosomen en mitochondria
D. Hun kleur
4. Welke van deze doen dendritische stekels?
A. Ze synthetiseren eiwitten.
B. Ze vergroten het beschikbare oppervlak voor synapsen.
C. Ze houden het neuron in positie.
D. Ze metaboliseren brandstoffen om energie te leveren voor de rest van het neuron.
5. Wat doet een efferent axon?
A. Het regelt onvrijwillig gedrag.
B. Het regelt vrijwillig gedrag.
C. Het draagt output van een structuur.
D. Het brengt informatie in een structuur.
6. Welke van de volgende is een functie van astrocyten?
A. Astrocyten geleiden impulsen over lange afstanden.
B. Astrocyten bouwen myelinescheden die axonen omringen en isoleren.
C. Astrocyten vormen de bloed-breinbarrière.
D. Astrocyten synchroniseren activiteit voor een groep neuronen.
7. Welke van de volgende is een functie van microglia?
A. Microglia verwijdert dode cellen en zwakke synapsen.
B. Microglia bouwt myelinescheden die axonen omringen en isoleren.
C. Microglia verwijdt de bloedvaten om de bloedtoevoer naar actieve hersengebieden te vergroten.
D. Microglia synchroniseert activiteit voor een groep neuronen.
8. Welke van deze kunnen gemakkelijk de bloed-breinbarrière passeren?
A. In vet oplosbare moleculen
B. Chemotherapie medicijnen
C. Eiwitten
,D. Virussen
9. Welke van deze chemicaliën passeren de bloed-breinbarrière door actief transport?
A. Zuurstof, water en in vet oplosbare moleculen
B. Glucose en aminozuren
C. Eiwitten
D. Virussen
10. Wat is de belangrijkste brandstofbron voor de hersenen?
A. Glucose
B. Glutamaat
C. Chocolade
D. Eiwitten
11. Wat heeft het brein nodig om zijn hoofdbrandstof te gebruiken?
A. Steroïde hormonen
B. Vitamine C
C. Thiamine
D. Acetylsalicylzuur
De zenuwimpuls
1. Wanneer zijn de membranen van het neuron in rust, waar zijn de natriumionen en kaliumionen
het meest geconcentreerd?
A. Natrium zit meestal buiten en kalium zit meestal binnen.
B. Natrium zit meestal binnen en kalium zit meestal buiten.
C. Beide ionen bevinden zich meestal in de cel.
D. Beide ionen bevinden zich meestal buiten de cel.
2. Wat zijn de krachten op natriumionen als het membraan in rust is?
A. Zowel de concentratiegradiënt als de elektrische gradiënt neigen ertoe natriumionen in de cel te
verplaatsen.
B. Zowel de concentratiegradiënt als de elektrische gradiënt neigen ertoe natriumionen uit de cel te
verplaatsen.
C. De concentratiegradiënt neigt ertoe natriumionen in de cel te verplaatsen, en de elektrische
gradiënt neigt ertoe hen uit de cel te verplaatsen.
D. De concentratiegradiënt neigt ertoe natriumionen uit de cel te verplaatsen, en de elektrische
gradiënt neigt ertoe hen in de cel te verplaatsen.
3. Wat zijn de krachten op kaliumionen als het membraan in rust is?
A. Zowel de concentratiegradiënt als de elektrische gradiënt neigen ertoe kaliumionen in de cel te
verplaatsen.
B. Zowel de concentratiegradiënt als de elektrische gradiënt neigen ertoe kaliumionen uit de cel te
verplaatsen.
C. De concentratiegradiënt neigt ertoe kaliumionen in de cel te verplaatsen, en de elektrische
gradiënt neigt ertoe hen uit de cel te verplaatsen.
D. De concentratiegradiënt neigt ertoe kaliumionen uit de cel te verplaatsen, en de elektrische
gradiënt neigt ertoe hen in de cel te verplaatsen.
4. In welke richting verplaatst de natrium-kaliumpomp ionen?
A. Het verplaatst zowel natrium- als kaliumionen in de cel.
B. Het verplaatst zowel natrium- als kaliumionen uit de cel.
C. Het verplaatst natriumionen in de cel en kaliumionen uit de cel.
, D. Het verplaatst natriumionen uit de cel en kaliumionen in de cel.
5. Onder welke omstandigheden produceert een axon een actiepotentiaal?
A. Wanneer het membraan gehyperpolariseerd is
B. Wanneer het potentiaal van het membraan de drempel bereikt
C. Wanneer het membraan gedepolariseerd is
D. Wanneer het potentiaal van het membraan nul bereikt
6. Wat gebeurt er als een membraan wordt gedepolariseerd tot tweemaal zijn drempelwaarde?
A. Het neuron produceert een actiepotentiaal met twee keer zoveel kracht als gewoonlijk.
B. Het neuron produceert een actiepotentiaal dat twee keer zo snel reist als gewoonlijk.
C. Het neuron produceert een actiepotentiaal dat iets sterker en iets sneller is dan normaal.
D. Het neuron produceert hetzelfde actiepotentiaal als het zou doen bij de drempel.
7. Op welk deel of delen van een neuron is de alles-of-niets wet van toepassing?
A. Axonen
B. Dendrieten
C. Zowel axonen als dendrieten
D. Geen axonen of dendrieten
8. Welke ionen bewegen tijdens het stijgende deel van het actiepotentiaal over het membraan en in
welke richting?
A. Natriumionen gaan eruit.
B. Natriumionen gaan erin.
C. Zowel natrium- als kaliumionen gaan erin.
D. Kaliumionen gaan erin.
9. Nadat het actiepotentiaal zijn piek bereikt, daalt het potentiaal over het membraan naar zijn
rustniveau. Wat verklaart dit herstel?
A. De natrium-kaliumpomp verwijdert het extra natrium.
B. Natriumionen verplaatsen zich omdat hun kanalen open zijn en de concentratiegradiënt ze naar
buiten duwt.
C. Kaliumionen verplaatsen zich omdat hun kanalen open zijn en de concentratiegradiënt ze naar
buiten duwt.
D. Kaliumionen gaan erin.
10. Wat bereikt de myelineschede van een axon?
A. Hiermee kan een axon communiceren met andere axonen.
B. Het stelt actiepotentialen in staat om beide richtingen langs een axon te reizen.
C. Hiermee kunnen voedingsstoffen het axon binnendringen.
D. Het stelt actiepotentialen in staat sneller te reizen.
11. Wat veroorzaakt de refractaire periode van een axon?
A. De natrium-kaliumpomp wordt inactief.
B. De natrium-kaliumpomp verhoogt zijn activiteit.
C. De kaliumkanalen zijn gesloten.
D. De natriumkanalen zijn gesloten.
12. Welk percentage van de hersenen gebruikt een gemiddeld persoon?
A. 10 procent
B. 30 procent
C. 50 procent
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper 963. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.