Verzamelen: historisch perspectief
Aantekeningen colleges
College I – 2 september 2019
Introductie
Doelstellingen
Kennis van de geschiedenis van het verzamelen van ca. 1500 tot ca. 1920
hoofdlijnen;
Kennis van specifieke verzamelingen;
Kennis van verzamelmotieven;
Kennis van de wording van musea als intituten;
Inzicht in het verband tussen de geschiedenis van het verzamelen en
brede cultuurhistorische, filosofische, kunsttheoretische,
natuurwetenschappelijke en politieke achtergronden
Vaardigheden in de omgang met en het interpreteren van historische
bronnen (=tekstueel en visueel)
Motieven om (kunst) te verzamelen:
Economisch
Sociaal
Vermakelijk/esthetisch
Status
Wetenschappelijk
Heden vs. Verleden
In Berlijn heb je het Museuminseln (=klein eilandje, met 5 musea). Hier
tegenover stond het slot van de Duitse vorsten. In de oorlog is dit kapot
geschoten en in de DDR tijd werd het slot afgebroken. Er kwam een enorme
lobby om het paleis te reconstrueren. De partij die voor was heeft gewonnen: er
is nu een restauratie van hoe het paleis er in de 19 e eeuw uitzag. Het wordt nu
geen paleis, maar ‘’Humboldt’’. Waarbij in het Museuminseln de Westerse kunst
vertoond wordt en in het Paleis de niet-Westerse, waardoor het samen een
wereldcentrum moet worden.
In de discussie werd een historisch argument belangrijk: de kern van de
Berlijnse musea, het begin van de collecties, is ooit begonnen in dit Paleis
als een soort Wunderkammern. Hier werden cryptische en etnografische
stukken verzameld.
o Het argument werd dat de objecten werden teruggebracht naar
waar het ooit ontstaan is. In één van de zalen komt er een
‘presentatie’ van de vroegere indeling van het Paleis en haar
(kunst)stukken.
De zalen worden in historisch perspectief geplaatst.
Het Humboldt begrip is vernoemd naar de broers von Humboldt, Wilhelm en
Alexander. Alexander is beroemd geworden, doordat hij de wereld introk om de
culturen te studeren, voor namelijk in het Amazonegebied.
Ook is er een discussie ontstaan over de manier waarop de niet-
Westerse kunst verbeeld gaat worden in het Paleis. Het zou te luchtig
zijn, terwijl er aan alle gepresenteerde voorwerpen in het Paleis bloed
kleeft van een koloniaal verleden.
In dit vak gaan we het vaak hebben over ordeningsprincipes.
Als voorbeeld hierbij kunnen we het Rijksmuseum bekijken. Hier is een enorme
discussie aan vooraf gegaan: hoe moeten de objecten in dit museum worden
gepresenteerd. Voor de verbouwing waren er indelingen: schilderwerk,
,beeldhouwkunst, kunstnijverheid en kunstgeschiedenis. Er waren twee kampen,
waarbij er één vond dat alles door elkaar gepresenteerd moest worden. Het
andere kamp vond dat het verhaal van de schilderkunst van de 17 de eeuw apart
verteld moest worden, omdat dit een ’superieure’ vorm van de kunsten was.
Uiteindelijk hebben de voorstanders van de gemengde presentatie geworden –
men grijpt terug naar hoe men de dingen ordende voor de 19de eeuw. In de 19de
eeuw kwam de specialisering in verschillende disciplines pas op.
Een hedendaagse tendens is reconstructie. Bij het Rijksmuseum wilde
men terug naar de visie zoals Cuypers voor ogen had voor het
Rijksmuseum. In de jaren ’80 was dit totaal niet aan de orde: musea
moesten wit zijn en zo modern mogelijk. Later ontstond weer de tendens
van originele reconstructie.
Ander voorbeeld: Amsterdam Museum. Bij The Amsterdam DNA is het interessant
dat het niet meer object gericht is – het gaat meer om het verhaal. Musea
raken steeds meer geïnteresseerd in het verhaal dat ze vertellen. In dit museum
omarmen ze groepen die in de 19de en begin 20e eeuw buiten werden gesloten.
Verder krijgen musea ook steeds meer interesse voor hun eigen geschiedenis,
zoals het Van Abbemuseum. Musea gaan hun eigen geschiedenis onderzoeken en
presenteren, waaronder ook het Stedelijk – hierbij hebben ze baanbrekende
tentoonstellingen uit de jaren 60 en 70 weer hervonden.
Biennale (2013)
De Biënnale is een tweejaarlijkse kunstmanifestatie; meestal een tentoonstelling
voor beeldende kunst, soms ook film- of theaterfestival. De Biënnale van 2013
had als thema Il Palazzo Enciclopedico, waarbij ze een maquette van een
Amerikaan hebben aangenomen.
Er was een serieus plan om een soort Toren van Babel te bouwen, dit
moest een super museum worden, waarbij alle kennis die de mens tot nu
toe had vergaard in opgeslagen moest worden. Enorme droomvisie die
voor de jaren 50 van de vorige eeuw niet meer haalbaar was – je zag dat
mensen dit in de 17de eeuw ook probeerden.
Hedendaagse tendensen
Reconstructie
Gemengde, niet disciplinaire presentaties
Institutionele reflectie
Moderne kunstenaars grijpen terug
Tentoonstellingsmakers grijpen terug
Historiografie
Kunsthistorici waren lang alleen geïnteresseerd in beelden, bronnen en de
bijbehorende kunst. Aan de andere kant had je wetenschapshistorici, die
bepaalde biologische rangordening (o.i.d.) gingen onderzoeken. Pas de laatste 50
jaar, rond de jaren 70 en 80, kwam de vereniging van de kunst en de
wetenschap op.
Aan het begin van de 20e eeuw kwamen er twee publicaties, namelijk Museums,
their history and their use (1904) van David Murray en Die Kunst- und
Wunderkammern der Spätrenaissance (1908) van Julius von Schlosser. Murray
heeft geprobeerd om de Britse geschiedenis van de musea te schetsen.
Von Schlosser was een bekend kunsthistoricus van de vorige eeuw. Hij was
daarnaast directeur van het kunstnijverheid museum.
, Waar Murray vooral uitging van tekstuele aspecten, ging Von Schlosser
vooral uit van wat hij zag in het Kunstnijverheid museum. Hij ging
onderzoeken wat de context was van bepaalde voorwerpen en op welke
manier zij verband hielden met de overige verzameling.
Rob Scheller beschreef in zijn Oud Holland 84 (1969) dat Rembrandt vooral
een collectie onderhield, om bij de bovenklasse van Amsterdam van de 17de
eeuw te horen. Ook burgermeesters verzamelden veel – Rembrandt wilde hierbij
horen, vandaar dat hij volgens Scheller zou zijn begonnen met verzamelen. Rond
2000 is dit beeld enigszins veranderd. Volgens Jaap van der Veen en Roelof
van Gelder in Rembrandts Schatkamer (2000) wordt er gezegd dat veel
voorwerpen in zijn rariteitenkabinet dienden als voorbeelden voor het
schilderen.
In 1979 kwam de publicatie Die Kunst- und Wunderkammern der Habsburger van
Elisabeth Scheicher uit. Zij nuanceert het beeld dat Schlosser schetst (=het is
een ratjetoe, men doet maar wat): volgens haar lag er een bepaalde gedachte
ten grondslag.
In 1985 is er een congres in Oxford, waarbij men merkte dat er een gedeelde
interesse was in de geschiedenis van bepaalde collecties. Deze interesse is niet
alleen historisch, maar komt ook uit een filosofische hoek. Het postmoderne
denken (semiotiek = de gedachte dat objecten, dingen en mensen inherent
geen betekenis hebben, maar dat de betekenis geconstrueerd wordt door de
context waarin een object zich bevindt) komt op.
Volgens Pomian heeft een object geen betekenis en kan een object, als het in
een andere context wordt geplaatst, een andere betekenis krijgen. In zijn boek
Collectors & Curiosities (1987) vergelijkt hij collecties uit verschillende
steden/landen van de wereld (Parijs en Venetië). Hij beschrijft hoe de smaak
verandert en de economische waarde van kunst en naturalia verandert door de
tijd heen.
Hij beschrijft een verzameling als:
een verzameling is een geheel van natuurlijke of door mensen
gemaakte voorwerpen die tijdelijk of voorgoed aan het circuit van
economische activiteiten zijn onttrokken, aan een bijzondere bescherming
worden onderworpen in een besloten ruimte die voor dat doel is ingericht
en wordt uitgestald om bezichtigd te worden.
In de 19de eeuw krijg je staatsinstituten, die onder de staat bepaalde
ideologieën of verhalen willen bijbrengen onder het volk. Tony Bennet heeft een
term bedacht die valt onder de New Mythology, namelijk de exhibitionary
complex. Dat wil zeggen dat kunst die voor de 19de eeuw niet publiekelijk
tentoongesteld werd, dat nu wel werd. Als je als burger naar deze
voorwerpen/musea ging, was je onderdeel van de staat. Hij zegt hierover dat
musea altijd gelokaliseerd zijn in het midden van een stad, waarbij ze een
belichaming van kracht zijn, zowel in ‘uiterlijk’ als materiaal.
Prototypen
Er wordt begonnen met het kijken naar Kunstkamers vanaf ongeveer de
Renaissance (=wedergeboorte herontdekking kunst van de Oudheid). Vanaf de
, Renaissance denkt men vanuit een centrale positie in de wereld en het denken,
waarbij men ook gaat verzamelen om voorwerpen binnen handbereik t hebben.
Tempelschatten (klassieke Oudheid)
Kerkelijke schatten (Middeleeuwen)
Vorstelijke schatkamers (Middeleeuwen, Renaissance)
Kloostercellen (Middeleeuwen, Renaissance)
Algemene indeling in perioden
16e en 17e eeuw (hoofdstuk 1 t/m 5)
o Kunst- und Wunderkammer, studiolo, rariteitenkabinetten, galerijen
o Andere manier van kennisname, nog niet modern-wetenschappelijk
o ‘Renaissance episteme’, ‘emblematish wereldbeeld’, ‘denken in
correspondenties’
o Het object krijgt betekenis door het te plaatsen in grote
(=kosmologische) verbanden door middel van associaties en
analogieën
17e en 18e eeuw (hoofdstuk 5, 6 & 10)
o Institutionele collecties, naturaliënkabinetten, ‘encyclopedische’
collecties, 18e-eeuwse museum
o Modern wetenschappelijk denken komt op, denken in algehele
structuren, taxonomie
o ‘Klassiek ‘episteme’, ‘wetenschappelijke revolutie (17 e eeuw)’, ‘tijd
van de Verlichting (18de eeuw), ‘mechanisering van het wereldbeeld’
o Het object krijgt betekenis door het te plaatsen in een groot
overzicht op basis van uiterlijke kenmerken (soort bij soort)
19e eeuw (hoofdstuk 9, 11 t/m 14)
o Gespecialiseerde en nationale musea
o Opkomst ‘historisch’ besef, chronologische ordeningen, (nationaal
en economisch belang van collecties, prestige, openbaarheid,
educatie)
o ‘Moderne episteme’, ‘historisering van de wetenschappen’,
‘Darwinisme/evolutionair denken’, ‘staatsvorming’
o Het object krijgt betekenis door het te plaatsen in een historische
ontwikkeling
Michel Foucault
Eén van de bekendste werken van Foucault is Les mots et les choses, waarin hij
begint met een tekst van Borges. Hij beschrijft, hoe Borges beschrijft hoe hij een
Chinese encyclopedie vond, waarin er een systematiek van de bestaande dieren
beschreef.
Dit boek dankt zijn ontstaan aan een tekst van Borges, aan de lach die
tijdens het lezen ervan alle vertouwde aspecten van het denken door
elkaar schudde – van ons denken, van het denkend at erbonden is met
onze tijd en onze geografie – en zo alle geordende vlakken en alle niveaus
ondermijnde waarmee we de overvloed van wezens aan banden leggen en
lang daarna nog onze eeuwenoude opvatting over het Zelfde en het
Andere aan het wankelen bracht en ontregelde. In deze tekst wordt ‘een