Samenvatting leerdoelen Goederenrecht
Leerdoelen week 1
De student:
kan de plaats van het goederenrecht binnen het (privaat)recht verklaren;
kan de basisbegrippen (vermogensrecht, relatief recht, zaak, onroerende zaak, goed,
registergoed, absoluut recht, roerende zaak, beperkt recht, volledig recht,
genotsrecht/gebruiksrecht, zekerheidsrecht, pandrecht, hypotheekrecht, zakelijk recht,
vorderingsrecht) van het goederenrecht omschrijven en in voorbeelden herkennen;
kan het onderscheid maken tussen absolute en relatieve rechten;
is in staat om een onderscheid te maken tussen volledige en beperkte rechten;
kan in een casus of een voorbeeld aan de hand van wetsartikelen en/of jurisprudentie
gemotiveerd aangeven of er sprake is van een roerende of onroerende zaak;
kan een inhoudsanalyse maken van de verplicht voorgeschreven goederenrechtelijke uitspraken
van de Hoge Raad;
kan in de verplicht voorgeschreven goederenrechtelijke uitspraken van de Hoge Raad aangeven
welke rechtsvraag centraal staat;
kan in de verplicht voorgeschreven goederenrechtelijke uitspraken van de Hoge Raad aangeven
welke uitleg de rechter geeft aan een wettelijke bepaling en met welke argumenten hij zijn
beslissing motiveert.
Literatuur:
Kloosterhuis: hoofdstuk 5, paragraaf 5.5
Phillips: hoofdstuk 1 en 2
Het privaatrecht heeft twee hoofdonderdelen. Namelijk het vermogensrecht en het personen- en
familierecht.
Vermogensrecht: Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling die op geld waardeerbaar zijn.
Het vermogensrecht is onderverdeeld in:
1. Het verbintenissenrecht: regelt de relatie tussen rechtssubjecten, bijvoorbeeld de
arbeidsovereenkomst.
2. Goederenrecht: Regelt de relatie tussen een rechtssubject en een rechtsobject (=goed).
Bijvoorbeeld een huis (eigendomsrecht)
Goederen (art. 3:1 BW) zijn:
1. Zaken (art. 3:2 BW )
Zaken zijn de voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten)
roerend – onroerend (art. 3:3 BW)
bestanddelen (art. 3:4 BW): het bestanddeel volgt qua kwalificatie de hoofdzaak.
LET OP: dieren zijn geen zaken, maar waar het nodig is behandelt de wet ze wel als zaken.
Bijvoorbeeld bij het eigenaar worden van een dier.
2. Vermogensrechten (art. 3:6 BW)
overdraagbaarheid (bv. eigendomsrecht)
Het eigendom van een goed is overdraagbaar aan een andere persoon.
,Indeling vermogensrechten:
1. Absolute rechten
Gelden ten opzichte van iedereen
Bv. eigendomsrecht (je kan je eigendomsrecht sterk maken tegenover iedereen)
Kenmerken absoluut recht:
1. Zaaksgevolg:
het absolute recht op een goed blijft bestaan, ook al bevindt dat goed zich niet meer in de
macht van de rechthebbende.
2. Tegenover iedereen te handhaven
3. Prioriteitsbeginsel:
Ingeval er meer dan één absoluut recht op een goed rust, dan gaat het eerder gevestigde
absoluut recht vóór een later gevestigd absoluut recht.
4. Bevoorrechte positie bij faillissement van een ander:
Bevinden zich op het moment van een faillissement goederen onder dat failliet waar een
derde absoluut recht op heeft, dan vallen die goederen niet in het faillissement.
Prioriteitsbeginsel (droit de priorité):
Ingeval er meer dan één absoluut recht op een goed rust, dan gaat het eerder gevestigde
absolute recht vóór een later gevestigd absoluut recht.
Bevoorrechte positie (droit de préference):
De rechthebbende van een absoluut recht op een goed neemt een bevoorrechte positie in bij
een faillissement van een ander. De goederen waar een absoluut recht op rust vallen dan niet in
het faillissement.
Er zijn 8 absolute rechten:
Boek 3 BW
- Vruchtgebruik (art. 3:201 BW)
De vruchtgebruiker heeft het recht om een goed van een ander te gebruiken of de vruchten van een goed in
eigendom te verkrijgen.
- Pand (art. 3:227 BW)
Op roerende zaken.
- Hypotheekrecht (art. 3:227 BW)
Op onroerende zaken.
Boek 5 BW
- Eigendom (art. 5:1 BW)
Meest volledige absolute recht.
- Erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW)
Het is een last waarmee een onroerende zaak is bezwaard ten behoeve van een andere onroerende zaak.
Bv. om iets te dulden of om juist niet te doen. Bv. weg van iemands huis gebruiken om ergens heen te
lopen.
- Erfpacht (art. 5:85 BW)
Geeft de erfpachter de bevoegdheid om de onroerende zaak van een ander te houden en te gebruiken
(meestal stuk grond). De gemeente blijft bv eigenaar van de grond maar jij gebruikt de grond.
- Opstalrecht (art. 5:101 BW)
D.m.v. opstalrecht kan iemand eigenaar zijn van een gebouw dat op de grond van iemand anders staat.
- Appartementsrecht (art. 5:106 BW)
Een rechthebbende op een gebouw of stuk grond is bevoegd zijn recht te splitsen in appartementsrechten.
2. Relatief recht
Is het recht dat slechts tegenover een bepaald persoon werkt.
Bv. het vorderingsrecht (rech t op naam).
, Andere indeling vermogensrechten:
Indeling absolute rechten:
1. Volledig recht
De rechthebbende van een volledig recht, kan binnen de grenzen van de wet, alles doen met
de zaak waar het volledige recht op rust.
Bv. eigendomsrecht (meest volledige recht), vorderingsrechten (rechten op naam en aan
toonder)
2. Beperkt recht (art. 3:8 BW)
Alle absolute rechten (m.u.v. eigendomsrecht) zijn beperkte rechten. Deze rechten zijn van
het eigendomsrecht afgeleid en minder omvattend.
Indeling beperkt recht:
zekerheidsrechten: Hiermee worden rechten bedoeld die de rechthebbende zekerheid
bieden ter voldoening van een vordering die hij op een schuldenaar heeft.
- Pandrecht (roerend)
- Hypotheekrecht (onroerend)
Genotsrechten/gebruiksrechten
Beperkte rechten kunnen worden opgedeeld in genotsrechten en zekerheidsrechten.
Genotsrechten zijn rechten die de rechthebbende gebruiksgenot verschaffen van de zaak en
het recht waarop ze rusten.
- vruchtgebruik
- erfdienstbaarheid
- erfpacht
- recht van opstal
Pandrecht (art. 3:227 lid 1 BW)
Is een zekerheidsrecht (dus beperkt recht) waarmee een roerende zaak (niet-registergoed) of een
vordering (het onderpand) bezwaard kan worden.
Het pandrecht berust op roerende zaken.
Roerende zaken (art. 3:3 lid 2 BW)
Alle zaken die niet onroerend zijn.
(Alle voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten).
Niet-registergoederen
Alle goederen die geen registergoederen zijn.
Hypotheekrecht (art. 3:227 lid 1 BW)
Is een zekerheidsrecht (dus beperkt recht) gevestigd op een onroerende zaak (registergoed) wat
ervoor zorgt dat de hypotheekverstrekker voorrang heeft bij het opeisen van de schuld. De eigenaar
van dit goed kan dit hypotheekrecht vestigen op het goed ten behoeve van een rechtssubject (zoals
een bank).
Onroerende zaken (art. 3:3 lid 1 BW)
‘’Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde
beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij
rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.’’