Populatie ecologie uitwerkingen
Leerdoelen:
De student:
Kan uitleggen welke factoren patronen in biodiversiteit beïnvloeden
(toepassen)
Toetstermen: verspreidingspatronen, eilandtheorie, meta-populaties,
gradiënten, resources versus condities, response curves,
schaalniveau, intermediate disturbance theory, competitive
exclusion, predator mediated co-existence.
Kan beargumenteren wanneer je welke methoden toepast om
populatieaantallen en biodiversiteitsmetingen te bepalen en
inschatten hoe accuraat de betreffende methode is. (evalueren)
Toetstermen: mark en recapture, equitability (E), Shannon Weaver
index (H), soortenrijkdom
Kan verklaren hoe intraspecifieke factoren populatieontwikkeling
beïnvloeden (analyse)
Toetstermen: bovenstaande plus: trofische niveaus, strategie,
predatie (verschillende vormen), competitie, competitive exclusion,
niche,, fundamentele niche, gerealiseerde nich, resource
partitioning, character displacement, lotka-volterra competitie en
predatie model, niche differentiatie, inteferentie, niche overlap,
exploitatie, uitsluiting, competitie kracht (alfa), omzettingssnelheid,
life history
Kan populatie-ecologische modellen toepassen om de
populatieontwikkeling te voorspellen (toepassen)
Toetstermen: Msy, recruitement rate, harvesting rate, per capita,
exponentiele groei, logistische groei, n, r, rmax, sterfte, geboorte,
predatie, competitie, lotka-voltera / predator prooi (mee kunnen
werken, standaard formules kennen)
Kan beargumenteren hoe abiotische en biotische factoren invloed
hebben op eigenschappen van een populatie. (analyse)
Toetstermen: trade-off, adaptatie, natuurlijke selectie, life history,
specialisatie, plasticiteit, genetisch, optimal progeny size,
polymorfisme, fitness
Kan de relatie tussen gedrag en natuurlijke selectie uitleggen
(Toepassen)
toetstermen: behavioral ecology: Tinbergen, trade-offs
(optimalisatie), natuurlijke en sexuele selectie, foerageerstrategieën,
mating & broegzorg, flexibel genotype, fenotypische flexibiliteit,
epigenetica, biomimicry
Kan beargumenteren wat de oorzaken en gevolgen zijn van
biodiversiteitsverlies (analyse)x
, toetstermen: ecosysteemdiensten, ver-thema’s, exoten,
habitatverstoring, ecologische voetafdruk, rode lijst.
Inhoud
HC2..............................................................................................................5
HC3............................................................................................................14
HC4............................................................................................................22
HC 5...........................................................................................................32
HC 6...........................................................................................................40
Moduleren..................................................................................................53
HC1
Een populatie is een groep individuen van één soort die samenleven in een
begrensde omgeving. Populatie ecologie is de studie van populaties in
relatie met hun omgeving, inclusief omgevingsinvloeden op
populatiedichtheid en distributie, leeftijdsculturen, en variaties in
populatieomvang.
Onderzoek van populatie ecologie wordt op verschillende manieren
gedaan.
Met observatie en veldexperimenten. Dit is vaak met behulp van
vrijwilligers/citizen science. Ook worden SOVON MUS tellingen gedaan, dit
zijn vogeltellingen. Een andere vorm hiervan zijn NEM meetnetten, bij
bijvoorbeeld vlinders, braakballen, muizen. Ook kunnen labaratorium of
kas-experimenten gedaan worden en kunnen mathematische modellen
gemaakt worden.
Om de aanwezigheid van een populatie of individu te bepalen zijn er twee
vormen van observatie. Direct en indirect
Directe observatie zijn observaties waarbij de organismen letterlijk
waargenomen worden tijdens veldexpedities of cameravallen.
Bij indirecte observatie worden sporen van de organismen waargenomen
zoals haren, veren, geluid, latrines of eDNA.
De abundantie (populatiegrootte) zegt iets over het aantal individuen in
een populatie. De abundantie is het totaal aantal individuen binnen een
populatie. Een kleine abundantie zorgt voor kwetsbaarheid van de
populatie. De dichtheid van een populatie verteld ons hoeveel individuen
binnen een specifiek gebied voorkomen. Hoe hoger de dichtheid, hoe
hoger de concurrentie.
,De verspreiding van een soort kan in cluster, uniform of willekeurig.
Om de dichtheid te bepalen wordt gebruik gemaakt van steekproeven.
Vormen van deze steekproeven zijn - transect/punt telling (kwadrant) -
Index (aantal, nesten) - vangst, terugvangst – sweep nets – pitfall traps.
Ook kan de hele populatie in kaart gebracht worden van bv grote
zoogdieren met luchttellingen of satellietbeelden.
Een transect is een lijn, gelegd op de bosbodem, die wordt gebruikt om
ervoor te zorgen dat de punten of plots gelijkmatig verdeeld zijn over het
bosbestand. De lengte van het transect wordt gespecificeerd en meestal
gemeten met een meetlint, bijvoorbeeld een 50-meter glasvezellint.
Met index kan worden ingeschat wat de dichtheid is door het aantal te
tellen of het aantal nesten.
Vangst – terug vangst methode
, Wetenschappers beginnen doorgaans met het vangen van een
willekeurige steekproef van individuen in een populatie. Ze taggen, of
'markeren', elk individu en laten het vervolgens vrij. Bij sommige soorten
kunnen onderzoekers individuen identificeren zonder ze fysiek te vangen.
Gormley en collega's identificeerden bijvoorbeeld 180 Hector-dolfijnen
door hun kenmerkende rugvinnen te fotograferen vanaf boten.
Nadat ze hebben gewacht tot de gemarkeerde of anderszins
geïdentificeerde individuen zich weer in de populatie mengen, meestal
een paar dagen of weken, vangen of bemonsteren wetenschappers een
tweede set individuen. Op het schiereiland Banks kwam Gormley's team
44 dolfijnen tegen in hun tweede bemonstering, waarvan ze er 7 eerder
hadden gefotografeerd. Het aantal gemarkeerde dieren dat in de tweede
bemonstering werd gevangen (m) gedeeld door het totale aantal dieren
dat in de tweede bemonstering werd gevangen (n) moet gelijk zijn aan het
aantal gemarkeerde en vrijgelaten individuen in de eerste bemonstering
m r
(r) gedeeld door de geschatte populatiegrootte (N): =
n N
Resources en condities
De condities van een gebied zijn de fysische en chemische eigenschappen
van de omgeving. De resources zijn de aanwezige hulpbronnen die nodig
zijn om te overleven. De resources kunnen door organismen verbruikt
worden om te groeien of om voort te planten.
De interactie tussen resources en condities zijn bepalend voor het
voorkomen van een soort. Het klimaat is bepalend op grote schaal, het
bioom. De topografie, bodem, hoogte zijn bepalend op kleine schaal
(biotopen, habitattype, grondsoort)
Nederland heeft één bioom maar verschillende habitattypes. Nederland
valt onder de bioom gematigd bos maar bevat verschillende soorten bos
maar ook heides en kust.