Endotherme reacties: er wordt energie opgenomen. Bij zo'n reactie halen de beginstoffen
energie uit de omgeving, zoals warmte. Deze energie wordt dan gebruikt om de reactie te
laten gebeuren, en de producten van de reactie hebben dan meer chemische energie dan de
beginstoffen
Voorbeeld: (ontledingsreacties) Wanneer je ijsblokjes in je hand houdt, neemt het ijs warmte op uit
je handen om te smelten en wordt het water. Het kost energie om deze verandering te laten
plaatsvinden.
Exotherme reacties: er wordt energie afgegeven. We voelen dat het warmer wordt. Bij zo'n
reactie geven de beginstoffen een deel van hun chemische energie af aan de omgeving, vaak
in de vorm van warmte, licht of elektriciteit.
Voorbeeld: (verbrandingsreacties) Als je hout verbrandt, komt er warmte en licht vrij, wat aantoont
dat energie uit de reactie wordt vrijgegeven.
Er zijn een aantal factoren die invloed kunnen uitoefenen op de reactiesnelheid.
De verdelingsgraad: hoe groter de verdelingsgraad, hoe fijner de stof is verdeeld en
des te sneller de reactie verloopt.
Als een stof fijn verdeeld is, zoals poeder in plaats van grote brokken, verloopt de reactie
sneller omdat er meer deeltjes zijn om te reageren.
De soort stof: de soort stof heeft invloed op de reactiesnelheid.
Verschillende stoffen reageren op verschillende snelheden vanwege hun chemische
eigenschappen.
Concentratie: hoe hoger de concentratie (hoeveelheid stof per mL oplossing), hoe
sneller de reactiesnelheid.
Meer van een stof in een oplossing betekent dat er meer deeltjes zijn om te reageren,
waardoor de reactie sneller verloopt.
De temperatuur: als de temperatuur hoger wordt, wordt de reactiesnelheid groter.
Hogere temperaturen geven de deeltjes meer energie, waardoor ze sneller bewegen en dus
sneller reageren.
Katalysator: de reactiesnelheid kun je beïnvloeden met een hulpstof: een
katalysator. Een katalysator is een stof die een reactie sneller laat verlopen zonder
bij die reactie verbruikt te worden.
,Het botsende-deeltjesmodel:
In vloeibare en gasvormige fase kunnen de kleinste deeltjes van een stof bewegen en tegen
elkaar aan botsen. Soms, als 2 van deze botsende deeltjes met elkaar reageren, zal de
reactie alleen plaatsvinden als de botsing echt hard is. We noemen dit een "effectieve
botsing".
Hoe meer van deze harde botsingen er zijn, hoe sneller de reactie zal zijn / verlopen.
Het atoommodel van Bohr
Het model van Bohr zegt dat elektronen in een atoom zich in cirkelvormige banen rond de kern
bewegen. Deze banen worden "elektronenschillen" genoemd.
De elektronen in de schillen dichter bij de kern bevatten minder elektronen dan die verder
weg van de kern.
De manier waarop elektronen over deze schillen verdeeld zijn, wordt de "elektronenconfiguratie"
genoemd. Als we bijvoorbeeld naar koolstof kijken, heeft een koolstofatoom 6 elektronen. Volgens
het model van Bohr zouden er 2 elektronen in de eerste schil zitten en 4 in de tweede schil.
De schillen in het atoommodel van Bohr worden voorgesteld door letters (K, L, M, N, O, P, Q), die
aangeven hoe ver ze van de kern verwijderd zijn -> 1st schil naast de kern is K
De atoomsoorten in de geel gekleurde hokjes (periodiek systeem) zijn atomen van metalen.
De andere atoomsoorten zijn atomen van niet- metalen
Ionen
Ionen zijn geladen deeltjes die ontstaan wanneer een atoom elektronen verliest of wint. Tijdens
chemische reacties kunnen atomen elektronen verliezen of opnemen.
Een positief ion ontstaat wanneer een atoom 1 of meer elektronen verliest. Hierdoor wordt de
hoeveelheid positieve lading in de kern groter dan de negatieve lading in de elektronenwolk,
,waardoor het atoom een positieve lading krijgt. Bijvoorbeeld, als een natriumatoom 1 elektron
verliest, wordt het een positief ion met een lading van 1+ (Na^+).
Een magnesiumatoom kan 2 elektronen verliezen, er ontstaat dan een ion met een lading 2+. De
lading van het ion wordt dan rechtsboven het symbool gezet, Mg&2+.
Een negatief ion ontstaat wanneer een atoom 1 of meer elektronen opneemt. Hierdoor wordt de
hoeveelheid negatieve lading in de elektronenwolk groter dan de positieve lading in de kern,
waardoor het atoom een negatieve lading krijgt. Bijvoorbeeld, als een fluoratoom 1 elektron
opneemt, wordt het een negatief ion met een lading van 1- (F^-).
In BINAS tabel 25 vindt je de atoommassa.
In BINAS tabel 5 en 7 vind je dat 1,00 u = 1,66·10−27 kg
De mol
Chemici gebruiken een nieuwe grootheid, de hoeveelheid stof met als symbool N en als
eenheid de mol.
De mol is een handige manier om te zeggen hoeveel deeltjes er in een stof zitten (de
hoeveelheid stof)
Het getal van Avogadro (Na) is het aantal deeltjes in 1 mol stof, wat ongeveer gelijk is aan
6,02×10^23 deeltjes.
Het getal van Avogrado, NA: Dit geeft het aantal deeltjes aan in 1 mol stof:
, 1 mol komt overeen met 6,02214·10²³ (deeltjes) -> het getal van Avogrado
[Het getal van Avogrado: BINAS tabel 7]
De molaire massa is de massa van 1 mol van een bepaalde stof en wordt uitgedrukt in gram
per mol (g/mol). Het wordt berekend door de atomaire massa's van alle atomen in een
molecuul op te tellen.
De molaire massa (M): Dit vertelt ons hoe zwaar 1 mol van een stof is, in gram per
mol (g mol−1)
Van mol naar deeltjes en gram
Het omrekenen van mol -> deeltjes en van mol -> gram kun je samenvatten in een
rekenschema: