Week 1
EVRM
art. 6 EVRM: eerlijk proces
Saunders tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM 17 december 1996, NJ 1997/699) ro 67
Tegen Saunders werd een controle-onderzoek (bestuursrechtelijk) ingesteld. Hij was wettelijk
verplicht antwoord te geven op de vragen die hem in het kader van dit onderzoek werden gesteld.
De antwoorden die hij gaf werden later tegen hem gebruikt in een strafzaak, die leidde tot een
veroordeling.
EHRM: door deze onder dwang verkregen informatie te gebruiken als bewijs in de strafzaak heeft
de Engelse rechter art. 6 EVRM geschonden, ook al was er ten tijde van het controle-onderzoek nog
geen sprake van een ,,criminal charge''. Het in art. 6 begrepen recht om niet aan de bewijslevering
tegen zichzelf mee te werken heeft primair betrekking op het recht om te zwijgen. Het strekt zich niet
uit tot het gebruik in strafzaken van informatie die van de beklaagde kan worden verkregen door
middel van dwangmiddelen en waarvan het bestaan onafhankelijk is van de wil van de betrokkene,
zoals documenten die verkregen worden op basis van een huiszoekingsbevel.
Dronken broer (HR 5 september 1995, NJ 1996/23)
› Doorrijden na ongeval en alcomobilisme.
› AG Van Dorst: uit de verklaringen van aanvrager, diens broer Michel en O. Ph. blijkt dat deze
misdrijven niet zijn begaan door aanvrager maar door diens broer. Voorts blijkt daaruit dat de drie
hebben afgesproken dat aanvrager de rol van bestuurder op zich zou nemen omdat zijn broer geen
rijbewijs had.
› HR: Dit levert het ernstig vermoeden op …
Öztürk tegen Duitsland (EHRM 21 februari 1984, NJ 1988/937)
› O. botste tegen geparkeerde auto. Boete van 60 DM
› O. stelde verzet in. Werd gehoord in bijzijn tolk; trok daarna verzet in
› Verdachte moet kosten tolk bij openbare behandeling betalen, terwijl hij recht heeft op een
kosteloze tolk. Verenigbaar met art. 6 EVRM?
› Ozturk dient klacht in tegen Duitsland
› Verweer Duitsland: art. 6 lid 3 sub e is niet van toepassing: geen criminal charge. Dit was
Ordnungswidrigkeit. Vgl. in Nederland; bestuurlijke boete WAHV
› EHRM par. 49:
• Staten mogen onderscheid maken tussen soorten strafbare feiten. Maar als lidstaten door een feit
anders te benoemen toepassing van art. 6 EVRM konden uitsluiten zou dat tot resultaten leiden die
onverenigbaar zijn met object and purpose van het verdrag.
› Par. 50: criminal charge:
1. behoort feit nationaal tot strafrecht?
2. wat is het karakter van de overtreding?
3. aard en zwaarte straf?
› Par. 53: criteria 2 hier doorslaggevend
Wetgever kan dus niet door vormgeving regels aan EHRM ontsnappen; vgl. voor ons de WAHV,
bestuurlijke boete en strafbeschikking. Ook moet de rechter door de doorwerking van EHRM hier
rekening mee houden in het strafrecht.
,
, Voorbereidend onderzoek
legaliteit
niet alles wordt expliciet opgenomen in de wet, veel genormeerd door beginselen o.a.
- doelbinding (verbod op detournement de pouvoir)
- proportionaliteit & subsidiariteit
Taakstelling en bevoegdheid
141 Sv: taakstelling en definitie van gewone opsporingsambtenaren
142 Sv: buitengewone o.a.’s (boa’s)
• 127 Sv : opsporingsambtenaren = alle personen met opsporing belast
art. 3 Politiewet 2012: taakstelling politie
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de
geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het
verlenen van hulp aan hen die deze behoeven
art. 11 Politiewet 2012: openbare orde
1. Indien de politie in een gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering
van de hulpverleningstaak, staat zij onder gezag van de burgemeester.
art. 12 Politiewet 2012: strafrechtelijke handhaving
1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken
verricht ten dienste van de justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald, onder gezag van
de officier van justitie.
→ ook: 148 Sv
Bij taakstelling is ook vaak sprake van bevoegdheid. De bevoegdheid om in het algemeen
opsporingshandelingen te verrichten, vloeit in beginsel voort uit art. 3 Politiewet en art. 141 en 142
Sv. Bij meer indringende opsporingshandelingen, is er noodzaak tot specifieke wettelijke grondslag.
→ Vergelijk EVRM: alleen ‘in accordance with the law’ als law ‘particularly precise’ is.
Dat betekent dat de algemene taakstelling van art. 141/142 en art. 3 Polw lang niet altijd genoeg is.
Bevoegdheden maar ten dele expliciet geregeld. Dus belangrijke kwestie
hoe ver gaat de bevoegdheid?
Zwolsman-arrest (NJ 1996/249): bij een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is (thans)
art. 3 Polw daarvoor toereikende wettelijke grondslag
Warmtebeeldkijker (NJ 2009/225)
De opvatting dat elk gebruik van een warmtebeeldkijker waarbij (van buiten) de zich in de woning
van een verdachte bevindende warmtebron wordt gemeten — en waardoor i.c. het vermoeden van
de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning van de verdachte werd bevestigd — zo’n
inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat [art. 3 Politiewet] daarvoor
geen grondslag kan bieden, is onjuist.
Pseudoverkoop (HR 2011:BP0070; NJ 2012/159)
, - HR: aan Sv ligt de gedachte ten grondslag dat opsporingsmethoden die zeer risicovol zijn voor de
integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die een inbreuk maken op grondrechten en
vrijheden van burgers een voldoende specifieke wettelijke basis behoeven in de wet.
… Gelet hierop moet voor een niet specifiek in de wet geregelde wijze van opsporing als in deze
zaak aan de orde, worden aangenomen dat de opsporingsautoriteiten alleen bevoegd zijn haar in te
zetten indien zij
• geen disproportionele inbreuk maakt op grondrechten van burgers en
• de levering van goederen niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de
opsporing
Misleiding (HR:2018:18)
politie meldde verdachte en medeverdachte dat naast de werkelijk weggenomen buit ook een
fictieve buit is weggenomen met als doel een gesprek tussen beide verdachten over de overval op
gang te brengen.
HR: volgens het Hof was het niet meer dan een beperkte inbreuk en niet zeer risicovol is geweest
voor etc. (…). Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting & is niet onbegrijpelijk
- N.B. heel casuïstisch, in deze casus was de OvJ op de hoogte gebracht en het werd goed
controleerbaar gemaakt.
HIT-surveillance (HR:2021:80)
Observaties buiten 126g Sv om, kunnen onrechtmatig zijn als die observaties geschikt zijn om een
min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de
betrokkene
- Geschikt? hangt mede af van de plaats, duur, intensiteit en frequentie, en ook evt gebruik van
technische hulpmiddelen.
HR: als door de surveillance een observatie heeft plaatsgevonden waarmee niet min of meer
compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het privéleven van de verdachte? dan is
inbreuk persoonlijke levenssfeer in de regel zo beperkt dat 3 Polw en art. 141 Sv toereikende
grondslag biedt
- aanmerking genomen de volgende vaststellingen van het hof: …
› de waarnemingen door de leden van het HIT beperkten zich tot wat zich afspeelde op de openbare
weg op en om specifieke locaties in de wijk (de “hotspots”), zonder dat daarbij een technisch
hulpmiddel – zoals een op een woning of een hangplek gerichte camera – is gebruikt;
› deze locaties vielen deels samen met de leefomgeving van de verdachte en de tot dezelfde groep
jeugdigen behorende medeverdachten, maar niet met de plaats van school, werk en/of opleiding, en
sport;
› het doel van de surveillance was niet om een min of meer compleet beeld van het leven van de
verdachte en de medeverdachten te krijgen maar om informatie te verzamelen over zaken zoals met
wie de verdachte en de medeverdachten zich daar bevonden, in welke voertuigen zij reden en welke
kleding zij droegen en om overlast in de wijk terug te dringen door het in contact komen met de
jeugd volgens het principe ‘kennen en gekend worden’;
› de surveillance werd kenbaar uitgevoerd door vier doorgaans in uniform geklede HIT-leden;
› de verdachte en de medeverdachten kenden de HIT-leden, gebruikten bijnamen voor hen en
waarschuwden elkaar onderling voor hun komst.
Overschrijding bevoegdheid
in veel contexten van belang (n.b.: context kan sterk verschillen). Voorbeelden:
180 Sr: Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in
de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens
wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan weerspannigheid