Communicatie en identiteit artikelen
Haslam Ellemers - Inleiding sociale identiteit
De artikelen over communicatie en sociale identiteit verkennen hoe groepslidmaatschap invloed
heeft op individueel en groepsgedrag, met de nadruk op hoe mensen zichzelf en anderen
categoriseren en hoe dit hun gedrag beïnvloedt. Centraal staat de sociale identiteitstheorie van Tajfel
en Turner, die stelt dat individuen hun zelfbeeld versterken door hun ingroup positief te
onderscheiden van een outgroup. Mensen streven naar positieve distinctie voor hun groep, wat kan
leiden tot ingroup-favoritisme, vooral wanneer de groep centraal staat in hun zelfbeeld en de context
competitie tussen groepen stimuleert.
Zelfcategorisatietheorie, een uitbreiding hiervan, onderzoekt hoe mensen zichzelf indelen op
verschillende niveaus (individueel of groepsgericht) en hoe dit hun gedrag verandert.
Depersonalisatie speelt hierbij een rol, waarbij mensen binnen hun groep meer op elkaar lijken en de
verschillen met buitenstaanders groter worden. Factoren zoals fit, toegankelijkheid en identificatie
bepalen hoe en wanneer mensen zichzelf meer als deel van een groep zien.
Sociale identiteit beïnvloedt ook sociale interacties. Wanneer mensen zich sterk identificeren met een
groep, coördineren ze hun gedrag en overtuigingen met de groep, wat leidt tot gedeelde realiteiten
en groepsnormen. Deze processen zijn belangrijk voor organisatorische communicatie,
onderhandeling en besluitvorming, waar individuele meningen worden omgevormd tot collectieve
waarden en gedragingen. Dit alles helpt ons begrijpen hoe groepsdynamiek werkt in diverse
contexten, van sociale interacties tot organisaties.
Basisideeën van Zelfcategorisatietheorie:
1. Zelfconcept en Categorieën: De manier waarop mensen zichzelf zien, kan variëren van een
persoonlijk niveau (als individu) tot een groepsniveau (als lid van een groep). Dit betekent dat
je jezelf soms vooral ziet als een uniek individu, en soms vooral als lid van een groep, zoals je
beroep of geslacht.
2. Depersonalisatie: Wanneer iemand zichzelf vooral als groepslid ziet, gaat die persoon zichzelf
en anderen in de groep meer als gelijk zien. Dit proces heet depersonalisatie. Het leidt ertoe
dat mensen binnen dezelfde groep als meer op elkaar lijkend worden gezien, terwijl
verschillen met mensen buiten de groep juist worden vergroot.
3. Meta-contrast Principe: Welke categorie iemand gebruikt om zichzelf of anderen te
beschrijven, hangt af van de context. Als je bijvoorbeeld in een omgeving bent met mensen
van verschillende beroepen, zul je jezelf eerder als "arts" zien in plaats van als "medewerker
in de gezondheidszorg." Maar in een groep met alleen gezondheidswerkers, zou je jezelf
misschien eerder als "chirurg" zien om je te onderscheiden.
4. Prototypicaliteit: Binnen elke groep zijn sommige mensen meer representatief voor die
groep dan anderen. Dit betekent dat niet elk groepslid precies hetzelfde is, maar sommigen
worden als meer typisch gezien voor die groep, afhankelijk van de situatie.
5. Accentuation: Wanneer een bepaalde categorie (zoals je beroep of geslacht) belangrijk
wordt, zien mensen de overeenkomsten tussen groepsleden als groter, en de verschillen met
buitenstaanders als sterker. Dit helpt bij het versterken van groepsidentiteit en het
onderscheiden van andere groepen.
Kortom, zelfcategorisatietheorie helpt ons te begrijpen hoe en waarom mensen zichzelf soms zien als
uniek individu en soms als deel van een grotere groep, en wat de gevolgen daarvan zijn voor hun
gedrag en zelfbeeld.
,Sociale Identiteit en Salientie
De theorie van sociale identiteits-salientie probeert uit te leggen wanneer mensen zichzelf zien als
individuen en wanneer ze zichzelf definiëren op basis van hun groepslidmaatschap, zoals hun rol
binnen een organisatie of afdeling. Dit is belangrijk omdat het beïnvloedt hoe mensen zich gedragen
en hoe goed een organisatie functioneert.
Belangrijke Concepten:
1. Fit: Fit verwijst naar hoe goed een sociale categorie (zoals een team of een organisatie) past
bij de situatie. Er zijn twee soorten fit:
a. Comparatieve Fit: Dit gaat over hoe mensen de verschillen binnen een groep zien in
vergelijking met de verschillen tussen groepen. Bijvoorbeeld, een academicus ziet
zichzelf eerder als werknemer van een universiteit wanneer hij zich moet
onderscheiden van medewerkers van andere universiteiten, dan wanneer hij moet
concurreren met collega’s binnen dezelfde universiteit.
b. Normatieve Fit: Dit verwijst naar hoe de kenmerken van een groep overeenkomen
met de verwachtingen van een persoon. Bijvoorbeeld, werknemers worden eerder in
termen van geslacht gecategoriseerd als mannen en vrouwen duidelijk verschillende
meningen hebben over zwangerschapsverlof, dan wanneer ze het oneens zijn over
een marketingstrategie.
2. Toegankelijkheid: Mensen komen niet met een blanco geest naar een sociale situatie. Ze
hebben al bepaalde verwachtingen en doelen, vaak gebaseerd op eerdere ervaringen en
groepslidmaatschappen. Deze ‘toegankelijkheid’ beïnvloedt welke categorieën ze gebruiken
om zichzelf en anderen te definiëren.
3. Identificatie met de Groep: Hoe sterk iemand zich identificeert met een groep, zoals een
team of organisatie, beïnvloedt hoe snel die persoon de groep gebruikt om zichzelf te
definiëren. Sterke identificatie betekent dat iemand eerder geneigd is om de waarden en
cultuur van de groep te volgen en deze te zien als onderdeel van hun eigen identiteit.
Conclusie: De theorie helpt ons begrijpen waarom mensen zichzelf soms als individuen zien en soms
als onderdeel van een groep, afhankelijk van hoe goed de groep past bij de situatie en hoe sterk ze
zich met de groep identificeren. Dit is cruciaal voor het voorspellen van gedrag in organisaties.
Sociale Identiteit en Sociale Invloed
De theorie van sociale identiteit legt niet alleen uit hoe mensen zichzelf categoriseren en oordelen
vormen, maar ook hoe deze processen hun gedrag in sociale interacties beïnvloeden. Een belangrijke
stelling van de zelfcategorisatie-theorie is dat sociale identiteit individuele cognitieve activiteit
reguleert door een gedeeld perspectief op de sociale werkelijkheid te bieden en een
gemeenschappelijke basis voor sociale invloed te vormen.
Sociale Identiteit en Gedeelde Realiteit: Wanneer mensen zichzelf zien als deel van dezelfde
categorie of groep als een ander, verwachten ze niet alleen dat ze het eens zullen zijn over zaken die
relevant zijn voor hun gedeelde identiteit, maar ze zijn ook gemotiveerd om actief overeenstemming
te bereiken en hun gedrag te coördineren met betrekking tot die zaken. Dit betekent dat ze
gezamenlijk proberen om gedeelde overtuigingen te identificeren, referentiekaders vast te stellen,
kennis te delen, en meningsverschillen te verhelderen.
Organisatorische Processen: Deze processen zijn cruciaal voor belangrijke organisatorische praktijken
zoals communicatie, overtuiging, onderhandeling, en discussie. Door zich te conformeren aan
gedeelde normen binnen een bepaalde context, worden individuele meningen omgezet in collectieve
, waarden, overtuigingen, en gedragingen. Dit proces zorgt ervoor dat persoonlijke opvattingen worden
getransformeerd in gedeelde sociale feiten. Bijvoorbeeld, een persoonlijke mening als "Ik vind het
belangrijk om over te werken" kan door sociale invloed worden omgezet in een gemeenschappelijk
geloof zoals "Het is belangrijk om over te werken."
Sociale Invloed en Groepsnormen: De kracht van sociale invloed in het reguleren en structureren van
individuele cognitieve activiteit wordt benadrukt in klassieke studies, zoals die van Sherif (1936) en
Asch (1951). Deze studies laten zien hoe belangrijk ingroepen zijn bij het omzetten van individuele
bijdragen (zoals meningen en attitudes) in groepsproducten (zoals gedeelde normen en
organisatiecultuur). Hierdoor ontstaat een cruciale psychologische verbinding tussen persoonlijke
perceptie en organisatiegedrag.
Conclusie: De theorie van sociale identiteit en sociale invloed benadrukt hoe categorisatieprocessen
centraal staan in het omzetten van individuele opvattingen in gedeelde, collectieve waarden binnen
een organisatie. Dit biedt belangrijke inzichten voor het begrijpen en verbeteren van organisatorisch
gedrag.