Week 1 2
Week 2 18
Week 3 29
Week 4 44
Week 5 66
Week 6 81
Week 7 96
Oefenvragen 107
  
, Week 1
H1 Inzicht in hersenfunctie
Identify and explain the brain theory (1.1).
De hersentheorie stelt dat de hersenen de bron zijn van al het gedrag. Dit idee
bestaat al lang, maar pas in de 19e eeuw werd het wetenschappelijk onderbouwd.
De hersenen zijn opgebouwd uit twee bijna symmetrische helften, hemisferen genoemd,
met een gevouwen buitenste laag, de neocortex. De hersenen zijn verdeeld in vier
kwabben: temporaal, frontaal, pariëtaal en occipitaal. De hersenen en het ruggenmerg
vormen samen het centrale zenuwstelsel (CZS)
Understand the text under the headings "Evolution by Natural Selection" and "Natural
Selection and Heritable Factors"
De evolutietheorie van Darwin, met name het concept van natuurlijke selectie, heeft
bijgedragen aan ons begrip van de hersenen. Natuurlijke selectie suggereert dat
organismen met eigenschappen die hen beter in staat stellen te overleven en zich voort te
planten, deze eigenschappen zullen doorgeven aan hun nakomelingen. Dit proces leidt tot
de evolutie van soorten, inclusief de ontwikkeling van de hersenen.
Erfelijke factoren, of genen, spelen een cruciale rol in de overdracht van eigenschappen
van ouders op nakomelingen. Variaties in genen kunnen leiden tot verschillen in
eigenschappen, waaronder hersenstructuur en -functie. Natuurlijke selectie bevoordeelt
organismen met gunstige genetische variaties, wat leidt tot de evolutie van complexere
hersenen.
Explain what insights into brain function can be gained from studying brain injuries
Hersenletselonderzoek biedt waardevol inzicht in de functies van verschillende
hersengebieden. Door het bestuderen van de gedragsveranderingen die optreden na
specifiek hersenletsel, kunnen we afleiden welke functies geassocieerd zijn met het
beschadigde gebied.
De studie van hersenletsel heeft geleid tot het concept van lokalisatie van functie, wat
suggereert dat specifieke hersengebieden verantwoordelijk zijn voor specifieke
gedragingen. Hoewel dit concept in het verleden tot overdreven simplistische theorieën
heeft geleid (zoals frenologie), is het nog steeds een belangrijk principe in de
neuropsychologie.
Wernicke en Broca: Belangrijke figuren in de taalneurologie
De bronnen beschrijven de ontdekkingen van Paul Broca en Carl Wernicke, twee
sleutelfiguren in de begindraadse neurologie, die baanbrekend werk verrichtten in het
lokaliseren van taalfuncties in de hersenen.
Broca: In 1861 ontdekte Broca dat schade aan een specifiek gebied in de linker frontale
kwab (nu bekend als het gebied van Broca) leidde tot een spraakstoornis die gekenmerkt
wordt door problemen met het produceren van spraak, terwijl het begrip van taal
relatief intact blijft. Deze aandoening staat bekend als afasie van Broca. Patiënten met
afasie van Broca hebben moeite met het vinden van de juiste woorden en het vormen van
grammaticaal correcte zinnen.
 
, Wernicke: Enkele jaren later, in 1874, beschreef Wernicke een ander type afasie dat
optreedt bij schade aan een gebied in de linker temporale kwab (nu bekend als het gebied
van Wernicke). Patiënten met afasie van Wernicke hebben moeite met het begrijpen van
taal, terwijl hun spraak vloeiend maar onsamenhangend is.
De ontdekkingen van Broca en Wernicke leidden tot het principe van lateralisatie van
functie, wat betekent dat de twee hersenhelften gespecialiseerd zijn in verschillende
functies. De linkerhersenhelft werd beschouwd als de dominante hemisfeer vanwege zijn
rol in taal.
Het Wernicke-Geschwind-model, gebaseerd op het werk van Wernicke en later uitgebreid
door Norman Geschwind, beschrijft de interactie tussen de gebieden van Broca en
Wernicke in taalproductie en -begrip. Dit model stelt dat:
- Het begrijpen van gesproken taal plaatsvindt in het gebied van Wernicke.
- De informatie wordt vervolgens via de arcuate fasciculus, een zenuwbaan,
doorgestuurd naar het gebied van Broca.
- In het gebied van Broca wordt de informatie omgezet in spraakmotorische
commando's.
Modern onderzoek heeft echter aangetoond dat het Wernicke-Geschwind-model een te
vereenvoudigde weergave is van de complexe neurale netwerken die betrokken zijn bij
taal. Studies met behulp van beeldvormende technieken laten zien dat taalverwerking een
veel groter deel van de hersenen betreft, inclusief gebieden in beide hersenhelften.
Bovendien blijkt dat schade aan de gebieden van Broca en Wernicke niet altijd leidt tot de
klassieke afasie-syndromen.
Moderne beeldvormende technieken stellen ons in staat om de hersenen in levende
mensen te bestuderen en te observeren welke gebieden actief zijn tijdens verschillende
taken. Deze technieken, samen met de studie van hersenletsel, hebben ons begrip van de
hersenfunctie aanzienlijk verbeterd.
De combinatie van evolutionaire principes, genetica en hersenletselonderzoek vormt de
basis van ons huidige begrip van de hersenen en gedrag. Deze multidisciplinaire aanpak
is essentieel voor de voortdurende vooruitgang in de neuropsychologie.
Alexia
Alexia is de onvermogen om te lezen ondanks intacte visuele en cognitieve vaardigheden.
Dit betekent dat iemand met alexia wel letters kan zien, maar deze niet tot woorden kan
samenvoegen. Alexia kan worden gezien als een vorm van object agnosie, waarbij het
probleem ligt in het waarnemen van een geheel uit losse delen. Het kan ook worden
gezien als associatieve agnosie, waarbij de toegang tot woordgeheugen (lexicale opslag)
is beschadigd. Alexia wordt meestal veroorzaakt door schade aan de linker fusiforme en
linguale gebieden van de hersenen.
Apraxie
Apraxie is de onvermogen om doelgerichte bewegingen uit te voeren, ondanks intacte
motorische functie, sensorische waarneming en begrip. Twee hoofdtypen apraxie:
Ideomotorische apraxie: Patiënten kunnen bewegingen niet kopiëren of gebaren maken,
zoals zwaaien. Dit type wordt vaak gezien bij laesies in de linker posterieure pariëtale
kwab.
 
, Constructionele apraxie: Patiënten hebben moeite met het organiseren van ruimtelijke
informatie. Ze kunnen bijvoorbeeld geen puzzel maken, een tekening kopiëren of een
boomhut bouwen. Constructionele apraxie kan ontstaan na schade aan beide pariëtale
kwabben.
Apraxie wordt in het algemeen toegeschreven aan verstoringen in de parietofrontale
verbindingen die beweging controleren.
Ataxie
Ataxie is een stoornis in de coördinatie van bewegingen. Het wordt gekenmerkt door
onregelmatige en ongecontroleerde bewegingen, wat kan leiden tot problemen met lopen,
evenwicht, spraak en jne motoriek. Ataxie wordt meestal veroorzaakt door schade aan
de kleine hersenen (cerebellum), maar kan ook het gevolg zijn van schade aan andere
delen van het zenuwstelsel.
Optische ataxie is een speci eke vorm van ataxie die de visueel gestuurde
handbewegingen aantast. Patiënten met optische ataxie kunnen objecten wel zien en
herkennen, maar hebben moeite om ernaar te reiken of ze te grijpen. Dit komt doordat de
positie van de hand ten opzichte van het object niet goed wordt waargenomen. Optische
ataxie wordt vaak gezien bij laesies in de superieure pariëtale regio (gebied PE).
H2 Relatie tussen hersengrootte en gedrag en de factoren die de groei van de
hominide hersenen beïnvloedden
De evolutie van complexer gedrag is gerelateerd aan veranderingen in de grootte en
complexiteit van de hersenen in verschillende soorten. Om de relatieve hersengrootte te
schatten, worden twee primaire methoden gebruikt: vergelijking van de hersengrootte
met de lichaamsgrootte en het tellen van hersencellen.
Dieren met complexere gedragingen hebben relatief grotere hersenen nodig dan soorten
met minder complex gedrag. Naarmate de lichaamsgrootte toeneemt, neemt de
hersengrootte toe met ongeveer tweederde van de toename in lichaamsgewicht.
Het encefalisatiequotiënt (EQ) vergelijkt de werkelijke hersengrootte met de verwachte
hersengrootte voor een typisch zoogdier van een bepaalde lichaamsgrootte. Het moderne
menselijke brein heeft de grootste omvang ten opzichte van het lichaamsgewicht.
Een andere manier om het vermogen van de hersenen om complex gedrag te produceren
te schatten, is door neuronen te tellen. Sommige diersoorten hebben een hoge EQ, maar
een laag aantal neuronen in hun cortex. Het tellen van neuronen laat zien dat de moderne
mens zich onderscheidt door het grootste aantal hersencellen in de cortex van alle dieren.
Er zijn vier hypotheses die verklaren waarom het moderne menselijke brein zo snel en
veel groter is geworden.
1. De eerste hypothese suggereert dat talloze drastische klimaatveranderingen
hominiden dwongen zich aan te passen en leidden tot complexer voedselzoek- en
voedselverwerkingsgedrag. Naarmate het klimaat verandert, moeten soorten zich
aanpassen aan de nieuwe omgeving, en dus passen de soorten met de grootste
hersenen zich het beste aan.
 
fi fi