2019
2020
Hoorcolleges
BLOK 2.2 - HART EN LONG
0
,Inhoudsopgave
Medisch Biologisch ................................................................................................................................ 2
College 1 “Overzicht longziekten, obstructie versus restrictie” ........................................................ 2
College 2 “Chronic obstructive pulmonary disease (COPD)” .......................................................... 12
College 3 “Respiratory failure, homeostasis, infections and O2 therapy” .................................... 19
College 4 “Cardiovasculair risico management” ................................................................................. 29
College 5 “Acuut coronair syndroom” .................................................................................................... 35
College 6 “Cardiale dysfunctie, PCI, CABG en klepaandoeningen” ............................................... 39
College 7 “Hartfalen” ................................................................................................................................... 45
College 8 “Perifeer vaatlijden” .................................................................................................................. 53
Gedrag en Communicatie .................................................................................................................... 60
College 1 “Chronische ziekte en longziekte” ........................................................................................ 60
College 2 “Psychosociale factoren bij hartfalen” ................................................................................ 67
College 3 “Groepsdynamica” .................................................................................................................... 70
College 4 “Interculturele communicatie” ............................................................................................... 73
Fysiotherapeutische Zorg ................................................................................................................... 76
Introductie college ........................................................................................................................................ 76
College 1 “Restrictieve en obstructieve longziekten” ........................................................................ 77
College 2 “Fysiotherapeutisch onderzoek bij chronisch obstructieve longziekten (COPD)” . 80
College 3 “DAPRE/KRS trainingssystemen”......................................................................................... 85
College 4 “Behandelbare aspecten bij COPD” ..................................................................................... 90
College 5 “Fysiotherapie bij longziekten, CF, CB en Pneumonie” .................................................. 94
College 6 “Metabool syndroom en fysiotherapie” ............................................................................. 101
College 7 “Inspanningstesten” ............................................................................................................... 107
College 8 “Fysiotherapeutisch onderzoek bij een acuut coronair syndroom” .......................... 110
College 9 “Fysiotherapie behandeling bij acuut coronair syndroom” ......................................... 115
College 10 “Arbeidshervatting” .............................................................................................................. 119
College 11 “Fysiotherapie bij chronisch hartfalen” .......................................................................... 123
College 12 “ADL-training” ........................................................................................................................ 125
College 13 “Fysiotherapie bij perifere vaataandoeningen” ............................................................ 128
1
,Medisch Biologisch
College 1 “Overzicht longziekten, obstructie versus restrictie”
Anatomie van de longen Respiratio Ademhaling
▪ Tractus: langwerpig orgaan. Expiratio Uitademing
▪ De tractus respiratorius: de lange weg die de Inspiratio Inademing
ademhaling aflegt.
Trachea
De trachea (luchtpijp) is ongeveer 12 cm lang en heeft een diameter van 2 cm. Hij bestaat uit
meerdere lagen en is flexibel. De diameter van de luchtpijp kan in diameter veranderen, om
de lucht te reguleren. De luchtpijp heeft de vorm van een hoefijzer en bestaat uit hyalien
kraakbeen, wat zorgt voor stevigheid. De trachealis muscle bestaat uit glad spierweefsel. Als
het voorkomt dat je een te grote hap eten inneemt, kan het spierweefsel ontspannen, zodat
de slokdarm in diameter groter wordt. Epithelium cellen (of Goblets cellen) zijn slijm
producerende cellen.
De bronchiaalboom vertakt in bronchiën. Dit zijn drieëntwintig
aftakkingen. Deze zijn in te delen in een aantal niveaus:
▪ Trachea;
▪ Bronchus;
▪ Bronchiolus;
▪ Terminale bronchiolus;
▪ Respiratoire bronchiolus;
▪ Ductus alveolaris;
▪ Alveolus.
Bronchus
Er zijn twee bronchi. Een gaat naar de linkerlong, de ander naar de
rechterlong. De linkerlong is ook wel de primaire bronchus. De wand
lijkt op die van de trachea, maar deze wordt steeds smaller. Naarmate
het smaller wordt (verschillen tussen bronchus en trachea):
▪ Zijn er geen kraakbeenringen meer, maar ‘platen’ kraakbeen.
▪ Is er een dunner laagje epitheel. Er zijn ook steeds minder slijm producerende cellen
aanwezig.
▪ Er is meer glad spierweefsel aanwezig.
Bronchioli (bronchiolus)
De bronchioli is niet hetzelfde als bronchi. Als de diameter kleiner is dan 1 cm, is het een
bronchioli. Ze bevatten ook helemaal geen kraakbeen meer.
Terminale bronchiolus
Het is nog een klein stukje luchtweg en bevat een klein beetje alveoli.
Respiratoire bronchiolus
Enkel alveoli.
Ductus alveolaris
Hier liggen de echte alveoli.
Alveolus
Tot nog toe was het alleen maar het transporteren van lucht, nu wordt de lucht echt
opgenomen. Om diffusie plaats te laten vinden, is de wand maar 1 cellaag dik. Het bevat een
basaal membraan. Dit is een dun laagje dat zich onder het epitheel van de meeste organen
bevindt. Het bevat daarnaast elastische vezels (bij inademen komen deze op spanning te
2
,staan), poriën en macrofagen. Macrofagen zijn in staat dode of beschadigde cellen,
bacteriën op te ruimen. Dit zorgt ervoor dat de lucht wordt schoongemaakt.
De alveoli zorgt voor transport tussen de rode bloedcellen. Hij neemt CO 2 op en geeft O2 af.
De zuurstof bindt zich aan hemoglobine.
Longen
De rechterlong bestaat uit drie longkwabben: superior lobe, middle lobe, inferior lobe. De
linkerlong bestaat uit twee longkwabben: superior lobe, inferior lobe.
Er is verschil tussen de lobus (meervoud lobe) en de lobulus. De lobulus is het kleinste
onderdeel van de long dat je met het blote oog kunt zien (een longkwabje). Je hebt
duizenden lobulus en maar vijf lobus.
Anatomie van de longen
De linkerlong heeft twee longkwabben en de rechterlong
heeft drie longkwabben. De linkerlong heeft een uitsparing
voor het hart.
De linkerlong bestaat uit de:
▪ Superior lobe (bovenkwab);
▪ Inferior lobe (onderkwab).
De rechterlong bestaat uit de:
▪ Superior lobe (bovenkwab);
▪ Middle lobe (middenkwab);
▪ Inferior lobe (onderkwab).
De kwabben kunnen verder worden ingedeeld middels segmenten.
Microscopische anatomie van de bronchiën
De bronchiaalboom vertakt zich dichotoom; steeds in tweeën. Ze vertakken zich uiteindelijk
23 keer.
▪ Vertakking 1 t/m 17: bronchiën.
▪ Vertakking 17 t/m 23: bronchiolen.
De hilus is de vertakking van de trachea naar de twee bronchiën. De bronchiën hebben een
wand van kraakbeenringen (in hoefijzervorm). Daarnaast bevat het glad spierweefsel,
waardoor de bronchiën open kunnen blijven en altijd de minimale diameter hebben.
De bronchiolen bevatten helemaal geen kraakbeen meer. Het zijn nu kleine, niet stevige
buisjes, die worden opengehouden door het bindweefsel van de longen. Ze kunnen
dichtklappen onder pathologische omstandigheden. Het is essentieel dat de lucht hierlangs
kan, omdat hij moet aankomen in de alveoli.
▪ Acinus: een functionele eenheid van alveolen. Een acinus heeft geen lymfevaten,
omdat dit plaats inneemt en er minder diffusieoppervlak is. Vocht moet dus worden
afgevoerd via de bloedbaan.
▪ Alveolus: wand van 1 cellaag, die veel elastische vezels, poriën en macrofagen
bevat. Hier vindt de gaswisseling in plaats.
Alveolen zijn samen met de aanvoerende terminale bronchus de kleinste functionele eenheid
van de longen. Hierin vindt de gaswisseling plaats. Het is dus van belang dat de lucht hier
naar toe gaat, zodat er zuurstof in de bloedbaan terecht komt en CO2 geresorbeerd wordt.
3
,De arterie pulmonalis bevat laag gesatureerd bloed.
Het pompt zuurstofarm bloed vanuit de rechterkant
van het hart naar het rechterventrikel en vervolgens
naar de longen. Het voorziet de longen van
zuurstofarm (on-gesatureerd) bloed. In de alveoli wordt
het bloed voorzien van zuurstof en er wordt CO2
afgegeven. Vervolgens stroomt het door naar de
linkerzijde van het hart. De linkerkamer van het hart
pompt het bloed via de aorta door de rest van het
lichaam en voorziet lichaam zo van zuurstof.
Lucht die we inademen, gaat via de luchtpijp naar de
bronchiën en zo de longen in. De bronchiën vertakken zich in de longen weer verder, tot wel
drieëntwintig keer. Aan het uiteinde vinden we de alveoli. De alveoli zorgen voor de
uitwisseling van zuurstof en afvalstoffen. Dat doen ze via een netwerk van hele kleine
bloedvaatjes, die om de longblaasjes heen liggen. Via deze bloedvaatjes komt de
ingeademde zuurstof in het bloed terecht. Het bloed vervoert zuurstof daarna door het hele
lichaam. Het bloed geeft CO2 terug aan de lucht in de alveoli. De CO2 ademen we
vervolgens weer uit.
Fysiologie van de longen
(Divisie in twee grote secties)
Transport van lucht ▪ Trachea
▪ Bronchi
▪ Bronchiolen
Gasuitwisseling ▪ Alveoli
Facilitatie van luchttransport
▪ Ademhalingsspieren: kunnen zorgen voor drukverandering in de thorax. De
belangrijkste spier is het diafragma.
▪ Anatomie van de bronchiën: kunnen nauwer en wijder worden. Je kunt de
luchtstroom reguleren. Dit doet je lichaam o.a. door het interpreteren van
meetgegevens van de bloedwaarden. Als de saturatie daalt, gaan de bronchiën
verwijden, zodat er meer lucht in dat specifieke gedeelte komt. Daarnaast kunnen de
bloedvaten dichtknijpen, zodat er meer tijd is om zuurstof op te nemen.
▪ Slijmvliezen van de luchtwegen: het trilhaarepitheel zorgt voor een stroom van
slijm met stoffen zoals schimmels, pollen en bacteriën richting de keelholte.
- Productie van IgA: een eiwit wat specifieke antistoffen produceert tegen
bacteriën en schimmels die je inademt via je luchtwegen. Het is een
bescherming tegen micro-organismen en is de eerste barrière om infecties te
voorkomen.
- Sensorische innervatie: hoestreflex. Dit beschermt ons tegen vuile stoffen
uit de lucht die infecties kunnen veroorzaken.
- Productie van slijmvlies: zij zorgen voor transport van debris. Trilharen
verplaatsen debris richting de neusholte.
Slijm is belangrijk voor het wegbrengen van afvalstoffen. De slijm producerende cellen
worden ook wel Goblets cellen genoemd. Het wegbrengen van afvalstoffen gaat via de
trilharen/cilia die in het epitheel zitten. Deze trilharen bewegen gecoördineerd en maakt een
slagbeweging.
Inspiratie is een actief proces waarbij het diafragma afvlakt en de m. intercostales externus
aanspant. De ribben zetten uit, waardoor de druk in de longen afneemt en de lucht de longen
4
,instroomt. Bij een geforceerde inspiratie doen de hulpademhalingsspieren mee, waardoor de
ribben nog meer eleveren.
Expiratie is een passief proces waarbij het diafragma en de m. intercostales externus
ontspannen, waardoor de intra-abdominale druk weer zal toenemen en de lucht uit de longen
stroomt. De lucht stroomt van hoge naar lage druk. Bij een geforceerde expiratie helpen de
abdominale spieren en de m. intercostales internus mee, zodat de borstkas nog kleiner
wordt.
Longfunctietesten
De flow is de verplaatsing van lucht in een bepaalde tijd.
Grafiek 1 ▪ Horizontaal: volume.
▪ Verticaal: flow in l/min + richting van
de flow.
Grafiek 2 ▪ Horizontaal: tijd in seconden.
▪ Verticaal: volume.
Spirometrie
Bij een spirometrie meet je hoe snel en hoeveel lucht
iemand ademt. De test wordt voornamelijk gebruikt bij het
vroegtijdig opsporen van obstructief longlijden De patiënt
ademt maximaal in en ademt daarna in zes seconden uit.
Een spirometrie is geen gemakkelijke test, omdat er in
tegenstelling tot andere medische testen, een actieve
handeling van de patiënt verwacht wordt. Het is daarom van
belang om de test minstens twee keer te laten uitvoeren, in
verband met reproduceerbaarheid.
Een mogelijke uitkomst is weergegeven bij Flow-Volume
Loops. Als je een afwijkende longfunctie hebt, bijvoorbeeld
obstructie door astma of bronchitis, krijg je een knik in de
curve. Er is wel sprake van een piek, maar bij een lager
volume heb je meer moeite om het laatste beetje lucht eruit
te krijgen.
▪ Peakflow: de piekstroom is de hoeveelheid lucht die
iemand in één keer snel kan uitblazen. Dit is
afhankelijk van geslacht, leeftijd en lichaamslengte.
▪ FEV1/Tiffeneau index: forced expiratory volume.
Het is de hoeveelheid lucht die je kan verplaatsen in 1 seconde van een geforceerde
uitademing. Dit is gemiddeld 4,5 liter.
▪ VC: geforceerde vitale capaciteit. De hoeveelheid lucht die je uitademt na een hele
diepe inademing en een krachtige uitademing.
𝐹𝐸𝑉1
Tiffeneau-index bereken je door: , een voorbeeld hiervan is: 4,5
6
𝑥 100% = 75%
𝑉𝐶
▪ Normaal: 75-80%.
▪ Obstructief longlijden/COPD: <70%.
Terminologie
▪ Totale longcapaciteit: de werkelijke inhoud van de longen. Deze bestaat uit de
vitale capaciteit en het restvolume van de longen.
▪ Ademvolume: de hoeveelheid lucht die je uitademt in rust.
5
, ▪ Vitale capaciteit: de hoeveelheid lucht die
je uitademt na een hele diepe inademing
en een krachtige uitademing. Dit zit tussen
maximaal in- en uitademen.
▪ Residuaal volume: volume van de lucht
die ook bij een geforceerde uitademing in
de longen achterblijft. Dit is vaak hoog bij
COPD patiënten.
▪ Tidaal volume: continue ademen we een
bepaald volume in en uit.
Boven het ademvolume in rust zit de inspiratoir reserve capaciteit. Onder het ademvolume zit
de expiratoir reserve capaciteit. De expiratoir reserve capaciteit en het residuaal volume
vormen samen de functionele residuale capaciteit. Dit is wat je aan het einde van de
ademhaling nog extra kunt uitademen.
Over het algemeen wordt bij mensen van een Afrikaans ras een 13% lagere voorspelde
waarde voor FEV1 en FVC aangehouden dan bij blanken. Bij Aziatische afkomst is dit een
10% lagere waarde.
Compliantie
Compliantie is het tegenovergestelde van elasticiteit (openhouden van bronchiolen). De
compliantie is afhankelijk van de rekbaarheid van bindweefsel in de longen. Gezonde longen
hebben een relatief lage compliantie, waardoor de volumeverandering kleiner is en de
drukverandering groter is. Bij een beschadigde long is er een grote compliantie, waardoor er
weinig druk nodig is voor vormverandering.
Compliantie:
▪ C: compliance;
▪ ∆V: verandering in volume;
▪ ∆P: verandering in druk.
Als er een grote verandering in volume is en een kleine verandering in druk, zal de
compliantie toenemen. Dit zie je veel bij mensen met COPD.
Bij inspiratie zie je dat het volume van de longen toeneemt en bij expiratie neemt dit af.
Intra-pulmonale druk
De intra-pulmonale druk is de druk in de longen. Bij de
inspiratie daalt de druk, waardoor de lucht naar
binnenstroomt en je kunt inademen. De lucht stroomt van
een lage druk naar een hoge druk. Dit doe je door je
diafragma aan te spannen en naar beneden te trekken.
Bij uitademing gaat de intra-pulmonale druk langzaam
omhoog, waardoor de lucht naar buiten stroomt.
Intra-pleurale druk
De intra-pleurale druk is de druk tussen de longvliezen.
De longvliezen zitten dicht tegen elkaar. Tussen de
longvliezen zit vloeistof, waardoor ze goed kunnen
schuiven. Tussen de longvliezen heerst een negatieve
druk; ze willen steeds een beetje van elkaar af. Zonder
de negatieve druk kunnen de longen niet goed
6