100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting verpleegkundige kennistoets leerjaar 2 MODULE 14-1 HBO-V (G&T) SAXION () €16,66
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting verpleegkundige kennistoets leerjaar 2 MODULE 14-1 HBO-V (G&T) SAXION ()

 2 keer verkocht

Geneeskunde - Van de aanmaak van bloedcellen tot het ontstaan van trombose. K.R. - Het verpleegkundig proces in de praktijk. V.V. - Hygiëne en vitale functies. K.R. - De verschillende classificatiesystemen. Geneeskunde - Schilfers, jeuk, roodheid. V.V. - Wondzorg en zwachtelen. K.R. - ...

[Meer zien]
Laatste update van het document: 1 maand geleden

Voorbeeld 4 van de 137  pagina's

  • 1 november 2024
  • 10 januari 2025
  • 137
  • 2024/2025
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (1)
avatar-seller
LizHBOV
VPKGT1-B-Verpleegkundige kennis 4 (T. 5638)


Module 14-1.
Geneeskunde.
Van de aanmaak van bloedcellen tot het ontstaan van trombose.
Leerdoelen:
• De kenmerken en functies van bloedcellen beschrijven, en beredeneren welke gevolgen het hebben van
een bepaalde bloedgroep heeft voor een zorgvrager.
• Globaal beschrijven hoe de stollingscascade werkt, en hoe medicatie hierop kan aangrijpen.
• Beredeneren waarom een zorgvrager afwijkingen van het bloed heeft, zoals anemie of trombose.

Cardiovasculaire stelsel: een gesloten systeem van bloedvaten waardoor bloed stroomt.
Kleine bloedsomloop (pulmonaire circulatie) en de grote bloedsomloop (systeemcirculatie).
Functies: transport van voedingsstoffen, afvalstoffen, ademhalingsgassen en cellen in het lichaam.

Bloed.
Bloed: een gespecialiseerd type bindweefsel dat bestaat uit cellen die zich in een vloeibare matrix
bevinden.
Temperatuur: 38°C (hoger dan lichaamstemperatuur).
pH: licht basisch met een pH van 7,35 en 7,45 (7,4).
1. Transport van opgeloste gassen (zuurstof en koolstofdioxide), voedingsstoffen, hormonen en
afvalproducten van de stofwisseling.
2. Stabilisering van de pH en de ionensamenstelling (calcium- of kaliumionen) van de
interstitiële vloeistof in het gehele lichaam.
3. Beperking van het bloedverlies bij verwonding door bloedstolling.
4. Verdediging tegen gifstoffen en ziekteverwekkers.
5. Stabilisering van de lichaamstemperatuur, door opnemen en transporteren van warmte.

Samenstelling van bloed:
Plasma 55% (plasma-eiwitten, andere opgeloste stoffen en water).
Celfragmenten 45% (trombocyten, leukocyten en erytrocyten).

Venapunctie: bloedafname in een oppervlakkige vene, zoals de v. mediana cubiti (voorkant
elleboog). Oppervlakkige ligging, dunne wanden, lage bloeddruk = snellere genezing.
Arteriële punctie: bloedafname in slagader zoals de a. radialis (pols) of de a. brachialis (elleboog)
kan nodig zijn om te beoordelen hoe efficiënt de gaswisseling ter hoogte van de longen verloopt.

De bloedstolling.
Is een vorm van positieve feedback.
Vasoconstrictie - verlaging bloedstroom, gemakkelijker stolsel vorming.
Primaire hemostase - trombocyten vormen prop.
Secundaire hemostase - verstevigen van prop.
Antistolling en fibrinolyse - opruimen van stolsel.

Plasma.
Extracellulaire vloeistof bestaat vooral uit het plasma en de interstitiële vloeistof.
Plasma = water (90%); voedingsstoffen; afvalstoffen; hormonen; plasma-eiwitten, waaronder
stollingsfactoren (onder andere fibrinogeen en protrombine), antistoffen en albumine.

Belangrijkste plasma-eiwitten; albuminen, globulinen en fibrinogeen.
-Albuminen, handhaven van de osmotische druk van het plasma.
-Globulinen, de antistoffen en transporteiwitten.
Lipoproteïnen, globulinen die betrokken zijn bij het transport van vetten.
-Fibrinogeen, voor de bloedstolling.
Fibrinogeen x fibrinogeen = fibrine = onoplosbare vezel = bloedstolsel.
Serum, de vloeistof die overblijft nadat de stollingseiwitten worden verwijderd uit het bloedplasma.

,VPKGT1-B-Verpleegkundige kennis 4 (T. 5638)

Afname hoeveelheid plasma-eiwitten (bijv. leveraandoeningen) → afname osmotische druk plasma.
Gevolg: een verminderd vermogen om infecties te bestrijden; en een afname van het transport en
de binding van bepaalde ionen, hormonen en andere moleculen.

Rode bloedcellen.
Erytrocyten bevatten hemoglobine (Hb) dat zuurstof en koolstofdioxide bindt en vervoert.
Zuurstof --> longen --> weefsels.
Koolstofdioxide --> weefsels --> longen.

Hematocriet: aantal erytrocyten per microliter vol bloed.
Hematocriet neemt toe bij uitdroging of na stimulering met erytropoëtine (EPO).
Hematocriet neemt af als gevolg van inwendige bloedingen of wanneer de erytropoëse is verstoord.

Erytropoëse: vorming van erytrocyten in het rode beenmerg ofwel myeloïde weefsel.
Dit weefsel in de wervels, borstbeen, ribben, schouderbladen, bekken en proximale beenderen.
Stimuleren erytropoëse door erytropoëtine (EPO) of erytropoësestimulerend hormoon.
Stadia in de ontwikkeling van erytrocyten zijn erytroblasten en reticulocyten.
IJzer (Fe), vitamine B12 en foliumzuur zijn van essentieel belang voor de erytropoëse.

De vorm heeft twee belangrijke effecten op het functioneren van de erytrocyten: (1) een groot
oppervlakte ten opzichte van de inhoud, waardoor de diffusiesnelheid tussen het cytoplasma en het
omringde bloedplasma wordt verhoogd en (2) flexibel, zodat ze door de nauwe capillairen kunnen
worden geperst.

Organellen in erytrocyt: cytoskelet geen kern of ribosomen, dus geen celdeling en geen structurele
eiwitten of enzymen vormen, daardoor kunnen erytrocyten zich zelf niet herstellen, dus een korte
levensduur (120 dagen).

Structuur en functie van hemoglobine.
Hemoglobine: een ijzerhoudend eiwit dat zuurstof en koolstofdioxide kan binden en loslaten.
Oxyhemoglobine: de verbinding tussen zuurstof en hemoglobine.
Carbaminohemoglobine: de verbinding tussen koolstofdioxide en hemoglobine.

Moleculen Hb vormt meer dan 95% van de eiwitten in erytrocyten.
Hb = globulair eiwit --> 4 sub eenheden (1 sub eenheid bevat 1 haemmolecuul) --> haemmolecuul
bevat ijzerion – kan zuurstofmolecuul reversibel binden.
Fagocyten herbruiken Hb van beschadigde of dode erytrocyten.

Anemie (bloedarmoede): laag Hematocriet, of minder Hb in erytrocyt = minder O2 vervoer.
Hemolyse: wanneer erytrocyten verouderen of beschadigd raken, scheurt een deel van de cellen. Als
dit gebeurt wordt de hemoglobine in het bloed afgebroken en worden de afzonderlijke
polypeptidenketens door de nieren uit het bloed gefiltreerd en met de urine uitgescheiden.
Hemoglobinurie: als er grote aantallen erytrocyten in het bloed worden afgebroken, kan de urine
roodbruin of bruin worden.

Hergebruik van hemoglobine.
(1) De vier globulaire eiwitten afgebroken tot aminozuren waaruit ze waren opgebouwd.
(2) Haemmolecuul zonder ijzer --> biliverdine --> bilirubine. Blokkering bilirubine = geelzucht.
(3) Het ijzer van haemgroep wordt hergebruikt door het lichaam.

Hypoxie: een lage zuurstofconcentratie in de weefsels.
Erytropoëtine (EPO): hormoon uit nieren en lever dat de celdeling van erytroblasten en stamcellen
stimuleert en de rijping van erytrocyten versnelt door de hemoglobinesynthese te bevorderen.

Hematologen: artsen gespecialiseerd in de vorming en het functioneren van het bloed.

,VPKGT1-B-Verpleegkundige kennis 4 (T. 5638)

Hemocytoblasten (hematopoëtische stamcellen): stamcellen die bij deling alle soorten bloedcellen
kunnen vormen.
Myeloïde stamcellen: ontstaan uit hemocytoblasten en rijpen uit tot neutrofielen, basofielen,
eosinofielen, monocyten, bloedplaatjes en erytrocyten.
Erytroblasten: onrijpe rode bloedcellen die hemoglobine aanmaken en afkomstig zijn van
hemocytoblasten.
Reticulocyten: onrijpe rode bloedcellen zonder kern die zich na 2-3 dagen in het beenmerg naar de
bloedcirculatie verplaatsen en rijpen tot rode bloedcellen.

Voor een normale erytropoëse heeft het rode beenmerg voldoende aminozuren, ijzer en essentiële
vitaminen (B12, B6 en foliumzuur) nodig voor de eiwitsynthese.

Bloedgroepen
Antigeen: molecuul op het oppervlak van een pathogeen (zoals een virus of bacterie) dat informatie
afgeeft, bijvoorbeeld oppervlakteantigenen (agglutinogenen).
Antistoffen: eiwitten die door het immuunsysteem worden aangemaakt ter bescherming tegen
infecties. Bloedgroep A heeft antistof B, en bloedgroep B heeft antistof A (agglutininen).

Bloedgroepen.
Antigeen Antistof
Bloedgroep A A Antistof B
Bloedgroep B B Antistof A
Bloedgroep AB AB Geen
Bloedgroep 0 Geen Antistof A
Antistof B
Rhesus positief Positief Geen
Rhesus negatief Geen Rhesus antistof
= niet aangeboren


Bloedtransfusie.
Bloedgroep ontvanger
Bloedgroep A+ A- B+ B- AB+ AB- 0+ 0-
donor A+
A-
B+
B-
AB+
AB-
0+
0-


Bloedgroep AB = geen antistoffen = universele ontvanger.
Bloedgroep 0 = geen antigenen = universele donor.

Transfusiereacties/kruisreacties: antistoffen eigen bloed x antigenen ander bloed.
Agglutinatie: lichaamsvreemd x lichaamseigen = antigeen-antistofbinding.
Hemolyse: afbraak van rode bloedcellen (erytrocyten). Fragmenten blokkeren kleine bloedvaten in
organen zoals de nieren, longen, het hart of de hersenen, wat weefselschade of -afsterving
veroorzaakt. Compatibiliteit tussen donor en ontvanger is essentieel.
Bloedgroeponderzoek (kruistest): bloedcellen donor x bloedplasma ontvanger. Compatibel?
Erythroblastosis foetalis: hemolytische aandoening bij pasgeborenen waarbij antistoffen (moeder)
via de placenta foetale rode bloedcellen vernietigen.

Witte bloedcellen
Leukocyt: een witte bloedcel. Functie bij de cellulaire afweer.
Organellen in leukocyt: een celkern en andere organellen.

Leukocyten reageren op chemische signalen van beschadigd weefsel, bewegen door bindweefsel
en verlaten de bloedstroom om naar beschadigde gebieden te migreren.

, VPKGT1-B-Verpleegkundige kennis 4 (T. 5638)


De kenmerken.
1. Amoeboïde bewegingen: glijdende bewegingen door stroming van cytoplasma naar kleine
uitstulpingen die zich uitstrekken in de richting van verplaatsing.
2. Emigratie/diapedese: de bloedbaan verlaten door tussen epitheelcellen in capillaire
wanden te dringen en omliggend weefsel binnen te gaan.
3. Positieve chemotaxis: aangetrokken door chemische prikkels, zoals van ziekteverwekkers,
beschadigd weefsel of andere leukocyten.
4. Fagocytose: neutrofielen, eosinofielen en monocyten kunnen ziekteverwekkers,
celfragmenten of ander materiaal omsluiten en opruimen.

Type leukocyten:
Granulocyten, bevatten veel gekleurde granulen: neutrofielen, eosinofielen, basofielen.
Agranulocyten, bevatten weinig of geen gekleurde granulen: monocyten, lymfocyten.

Niet-specifieke afweer: richt zich op alle ziekteverwekkers en omvat neutrofielen, eosinofielen,
basofielen en monocyten.

Specifieke afweer: gericht op één specifieke pathogeen en leidt tot verworven immuniteit;
uitgevoerd door lymfocyten.

(1) Neutrofielen.
Fagocyterende microfagen, gespecialiseerd in het aanvallen en verteren van bacteriën. Geven
cytotoxische enzymen af en vormen pus bij afbraak. Gevormd in rood beenmerg.

Pus: een ophoping van dode neutrofielen, celfragmenten, vloeistof, dode en stervende cellen en
necrotisch weefsel.

(2) Eosinofielen.
Exocytose, aanvallen objecten met antistoffen, geven giftige stoffen (stikstofoxide, cytotoxische
enzymen) af. Actief bij allergische reacties en parasitaire infecties. Gevormd in rood beenmerg.

(3) Basofielen.
Bevorderen ontsteking door histamine (verwijden bloedvaten) en heparine (tegengaan
bloedstolling) af te geven. Migreren naar beschadigd weefsel. Gevormd in rood beenmerg.

(4) Monocyten.
Fagocyten die in weefsels veranderen in macrofagen. Trekken andere immuuncellen aan en
stimuleren littekenvorming. Gevormd in rood beenmerg.

(5) Lymfocyten.
Specifieke afweer; vallen vreemde cellen direct aan of produceren antistoffen. Migreren continu
tussen bloed en weefsels. Gevormd in rood beenmerg en lymfoïde weefsels.

Differentiële telling: bepaling van het relatieve aantal van elk type witte bloedcel in een staal van
honderd witte bloedcellen.
Leukopenie (penia, armoede): minder leukocyten dan normaal.
Leukocytose: abnormaal hoge aantallen leukocyten aanwezig.
Leukemie: extreme leukocytose (100.00/ml of meer), een kanker van de bloedvormende weefsels.

Leukocyten worden gevormd in het rode beenmerg via het proces van leukopoëse, waarbij
hemocytoblasten (bloedstamcellen) zich differentiëren in verschillende soorten leukocyten. Er zijn
twee hoofdlijnen van afstamming:
• Myeloïde stamcellen: deze produceren granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen)
en monocyten.
• Lymfoïde stamcellen: deze vormen lymfocyten (T-cellen, B-cellen en NK-cellen).

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper LizHBOV. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €16,66. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 68175 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€16,66  2x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd