Samenvatting Psychologie en Sociologie
Bestaat uit:
• Hoofdstuk 1 Psychologie
• Hoofdstuk 2 Persoonlijkheid
• Hoofdstuk 4 Motivatie
• Hoofdstuk 5 Attitude
• Hoofdstuk 6 Perceptie
• Hoofdstuk 9 Groepsprocessen
• Hoofdstuk 10 Leiderschap en leidinggeven
• Hoofdstuk 11 Sociale beïnvloeding
• Hoofdstuk 12 Sociologische visies op de maatschappij
• Hoofdstuk 13 Cultuur
• Hoofdstuk 14 Sociale ongelijkheid
• Hoofdstuk 15 Sociale verandering
= belangrijke begrippen
Hoofdstuk 1 Psychologie
1.1 Gedrag en invloeden op gedrag
Psychologie: Wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van gedrag van mensen, van de
mentale processen die aan dat gedrag ten grondslag liggen en van de factoren die op gedrag van
invloed zijn.
Sociale psychologen/psychologie: Bestuderen het gedrag in de relatie tussen het individu en zijn
sociale omgeving. Sociaalpsychologen doen onderzoek op basis van de volgende vragen:
▪ Op welke manier wordt iemand beïnvloedt door de groep?
▪ Durft iemand haar eigen mening vol te houden ook als deze in strijd is met die van de groep?
▪ Hoe is de wisselwerking tussen de groep en de leider
Sociologen/sociologie: Bestuderen de manier waarop mensen samenleven binnen bepaalde
gemeenschappen of samenwerkingsverbanden.
Sociologen doen onderzoek op basis van de volgende vragen:
▪ Wat voor gedrag vertoont een groep?
▪ Hoe verhouden ze zich tot andere groepen?
▪ Hoe gaan ze om met conflicten binnen de groep en met andere groepen?
Verschil tussen sociologen en sociale psychologen: Psychologen richten zich op het gedrag van de
individuele mens en sociologen richten zich op het gedrag van groepen mensen en de beïnvloeding
van mensen door de maatschappij waarin ze leven.
1.2 Definitie van het gedrag
Gedrag: Bestaat uit handelingen die waarneembaar zijn voor andere mensen en voor jezelf. Ook is
er ‘innerlijk’ gedrag, dat niet direct zichtbaar is.
❖ Menselijke gedrag: Wordt beïnvloed door omgevingsfactoren of culturele factoren.
1
,❖ Innerlijk gedrag: Gedrag wat niet direct zichtbaar of waarneembaar is, zoals nadenken, dromen of
je angstig of boos voelen.
❖ Onbewuste handelingen: Automatische lichamelijke reacties die niet bewust worden gestuurd.
Voorbeelden zijn reflexen, en spontaan gedrag zoals plotseling boos tegen iemand uitvallen of in
huilen uitbarsten.
❖ Erfelijke factoren: Zij bepalen in sterke maten het uiterlijk en lichamelijke functioneren van een
mens. Voorbeelden: Uiterlijk, mate van intelligentie en muzikaliteit
❖ Omgevingsfactoren: Wat je aanleert van je omgeving. Bijvoorbeeld: opvoeding en school.
❖ Temperament: Karaktereigenschappen die bepalen hoe je op iets reageert (erfelijk). Bijvoorbeeld:
mate van activiteit, snelheid van bewegen en lage impulscontrole.
1.3 Invloeden op gedrag
2.factoren
Fysische->en
Klimaat etc.;
geografische
1. Fysieke (lichamelijke) factoren: Hieronder vallen pijn, ziekte, blind/doof, honger, overdosis, angst
aanvallen en je mening over je uiterlijk.
Ook kunnen bij fysieke factoren de volgende vragen worden gesteld:
• Heb je een handicap?
• Ben je een topsporter?
• Ben je lang of kort?
• Ben je dik of dun?
2. Fysische en geografische factoren: Hebben te maken met de plek waar je bent.
Voorbeelden van fysische factoren die je gedrag beïnvloeden, zijn het jaargetijde en het klimaat.
Op een zonnige dag zie je bijvoorbeeld veel meer mensen buiten en dragen mensen vrolijk gekleurde
kleding en het klimaat beïnvloedt allerlei zaken, zoals de woningbouw en kleding.
3. Culturele en spirituele factoren: Gaat over je overtuigingen, wat je echt belangrijk vindt! (Normen
en waarden).
4. Sociale factoren: Omgeving waar in je bent op gegroeid, die hebben te maken met de mensen die
op een plek zijn.
2
,➢ Primaire groep: ouders, partners en kinderen vallen hier onder. Iemand zijn vrienden, vriendinnen,
zussen, broers en huisgenoten hebben ook veel invloed op iemand.
➢ Imitatiemodel: Dan neem je bewust en onbewust gedrag van iemand over.
➢ Identificatiemodellen: Je voert het gedrag vaker uit, zoals het kammen van je haar. Je wordt heel je
leven beïnvloedt door personen. (Ouders, broertjes/zusjes, leerkrachten, buren, collega’s en
leeftijdsgenoten.
➢ Werksituatie: Hierbij is het contact vaker formeler en functioneler.
5. Psychische factoren: Beïnvloeden het gedrag.
Die het gedrag beïnvloeden zijn bijvoorbeeld:
➢ Vermogens en leerervaring: (intelligente, ruimtelijk inzicht, muzikaal talent,
Technische aanleg enzovoort)
➢ Persoonlijkheidseigenschappen: (bijvoorbeeld het verschil tussen introverte en
extraverte mensen)
➢ Drijfveren: (bijvoorbeeld denken aan honger, dorst, seks, de behoefte aan sociaal
contact, aan erkenning en aan geestelijke ervaring
➢ Attitude: (houdingen ten opzichte van jezelf, anderen en bepaalde onderwerpen, dus
ook het zelfbeeld)
➢ Levensfase: Soms kunnen je psychische factoren afhangen van de levensfase waarin je verkeert.
(in de puberteit kun je opstandiger zijn dan in de fase dat je volwassen bent)
Hoofdstuk 2 Persoonlijkheid
2.1 Het begrip persoonlijkheid
• Persoonlijkheid: Verzameling van duurzame eigenschappen die iemand kenmerken. Het bepaalt
hoe iemand denkt, voelt en zich gedraagt. (iemand onderscheidt zich van anderen)
• Gedrag: De persoonlijkheid van een persoon zorgt mede voor het gedrag wat een persoon
vertoont. De ene reageert heel kalm en rustig op een situatie terwijl iemand anders hier heel
kwaad en agressief op kan reageren.
• Temperament: (erfelijk) ‘zijn vader was ook zo’n driftkop’. Tegenwoordig zijn we namelijk van
mening dat de persoonlijkheid ook bepaalt wordt door omgevingsfactoren, zoals het gezin waarin
je opgroeit.
Socialisatie: Het laat gedrag achterwege dat ouders en andere leden van de gemeenschap
afkeuren.
2.2 Persoonlijkheidstheorieën
Al voor onze jaartelling filosofeerden de mensen over persoonlijkheid of karakter.
In oude psychologie van Kretschmer (1921) en Sheldon (1940) kom je een karakterindeling tegen op
basis van drie soorten lichaamsbouw:
1. Het lange, dunne type (leptosoom)
2. Het brede, gespierde type (atletisch)
3. Het kleine, dikke type (pyknisch)
(Allerlei karaktereigenschappen werden verbonden aan de bovenstaande types, zoals intelligentie en
humor.)
2.2.1 Psychoanalyse
Hoe Freud de persoonlijkheid ziet:
De belangrijkste persoonlijkheidstheorie is de psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939). Hij veel
invloed gehad op ons denken en handelen. Volgens Freud beschikt de mens vanaf de geboorte over
een reservoir vol driften of lusten, het id. Deze driften zijn van seksuele of agressieve aard.
3
, ❖ De orale fase: alles via de mond
❖ De anale fase: plezier aan plassen en poepen
❖ De fallische fase: ontdekken eigen geslachtsorganen (oedipuscomplex)
❖ Latente fase: Na de fallische fase gaat volgens Freud de seksuele lust een tijdje ondergronds, dat
wordt latente fase genoemd.
❖ Genitale fase: Vanaf ongeveer 12 jaar bereikt het kind de biologische rijpheid en komt het in de
volwassen genitale fase.
Als kind word je beheerst door die driften, maar je leert door de omgang met je ouders steeds meer
controle erover te krijgen: er ontwikkelt zich een ego. Het ego wordt het centrale, besturende deel
van de persoonlijkheid.
De derde instant, het superego (of Über-Ich), ontwikkelt zich langzamerhand uit het ego. Volgens
Freud is het in de kleutertijd bij de meeste kinderen in aanleg aanwezig en ontwikkelt het zich verder
tijdens de schooljaren. Het superego is te beschouwen als een soort geweten, de verinnerlijkte
ouderlijke geboden en verboden. Bovendien bestaat het uit de idealen die je voor jezelf hebt (het
ideaal-ik)
Samengevat ziet Freud de mens als conflictwezen. Altijd weer ontstaan er conflicten, omdat de
mens zijn lusten wil bevredigen (hedonisme) en daardoor in botsing komt met zichzelf en andere
mensen.
De ontwikkeling van de mens en het oedipuscomplex
• Oedipuscomplex: het kind ontwikkelt gevoelens van liefde voor de ouder van het andere geslacht
en reageert met vijandigheid en ambivalente op de ouder van hetzelfde geslacht.
• Bij het meisje doet zich het omgekeerde oedipuscomplex voor: zij richt haar liefde op haar vader
en ontwikkelt haatgevoelens of ambivalente gevoelens ten opzichte van haar moeder. Dit complex
heet ook wel het elektracomplex. Het meisje kan haar moeder verantwoordelijk stellen voor het
gemis van een penis. Volgens Freud zou elk meisje ‘penisnijd’ ervaren, dus afgunstig zijn op
jongens en mannen vanwege hun geslachtsorgaan.
Het onbewuste
Een belangrijk element in Freuds theorie is de rol van het onbewuste. Freudianen en andere
psychoanalytic zijn van mening dat onbewuste krachten een belangrijke invloed hebben op onze
persoonlijkheid en op ons gedrag.
Bijvoorbeeld: dromen, hierbij ben je onbewust erg bezig met bepaalde situaties.
• Fehlleistung: Een veelzeggende vergissing. Je kunt je bijvoorbeeld per ongeluk verspreken, zodat
anderen merken dat je een hekel hebt aan die bepaalde persoon.
Andere psychoanalytische visies
4