Theorie en toepassing 1
Week 1
Leerdoelen week 1:
1. De termen anatomie en fysiologie uitleggen
anatomie: leer van de normale bouw van het lichaam
fysiologie: de wetenschap die de functies van het lichaam bestudeerd
2. De elf orgaanstelsels van het menselijk lichaam en de grootste organen hiervan herkennen:
1. Huid (haar, huid, nagels)
2. Beenderstelsel (axiaal skelet, beenderen van ledematen, schedel (cranium), borstbeen
(sternum), ribben (costae), wervels (vertebrae), heiligbeen (os sacrum), sleutelbeen
(clavicula), schouderblad (scapula), beenderen van de arm, beenderen van
het been, bekken (pelvis), heiligbeen (os sacrum)).
3. Spierstelsel (axiale spieren, spieren van de ledermaten, pezen en gewrichtsbanden)
4. Zenuwstelsel (centraal zenuwstelsel, hersenen, ruggenmerg, perifeer zenuwstelsel,
perifere zenuwen)
5. Endocriene stelsel (epifyse, hypofyse, schildklier, bijschildklieren, thymus, pancreas,
bijnieren , ovaria, testes)
6. Cardiovasculaire stelsel ( hart, capillaire, arterie, venen)
7. Lymfestelsel ( thymus, lymfeknopen, milt, lymfevaten)
8. Ademhalingsstelsel (neusholte, sinus, farynx, larynx, trachea, long, bronchi, diafragma)
9. Spijsverteringsstelsel (speekselklieren, mond en gebit, farynx, slokdarm (oesofagus),
lever, galblaas, maag, pancreas, dikke darm, dunnedarm, rectum).
10. Urinaire stelsel (nier, ureter, blaas, urethra).
11. Voortplantingsstelsel ( prostaat, zaadblaasje, ductus deferens, urethra, bijbal
(epididymis), zaadbal (testes), penis, scrotum, melkklier, eileider, ovarium,
baarmoeder (uterus), vagina, uitwendige geslachtsdelen)
,3. Doorsneden, lichaamsdelen en hun onderlinge positie aan de hand van anatomische termen
beschrijven
Anatomische oriëntatiepunten:
Cefaal: hoofd
Frontaal: voorhoofd
Orbitaal: oogholte
nasaal: neusholte
oraal: mondholte
cervixaal: nek
thoracaal: borstholte
axillair: oksel
sternaal : borstbeen
mamaal : borst
brachiaal: arm
umblicaal: navel
abdominaal: buik
Carpaal: pols
digitaal : vingers/ tenen
inguinaal: lies
pubisch: genitale regio
femoraal: bovenbeen
patellair : knieschijf
cruraal : onderbeen
tarsaal: enkel
Pedaal: voet
hallux: grote teen
occipitaal: achterhoofd
vertebraal: wervelkolom
lumbaal: onderrug
gluteaal: billen
saccraal: net boven de billen bij hert heiligbeen (t.sacrum)
perineaal: tussen anus en genitaliën
popliteaal : knieholte
calceneaal : hiel
plantair : voetzool
Termen om richting aan te duiden:
Dexter: rechts
Sinester: links
Ventraal anterior: richting de voorkant
dorsaal posterior: richting de achterkant
Craniaal superior : richting het hoofd
caudaal inferior: richting de voeten
Lateraal: richting de zijkant
, mediaal: dicht bij het midden
Proximaal (ledematen): richting aanhechting
distaal (ledematen): richting uiteinde
Vlakken van doorsnede:
-Frontaal of coronaal vlak: oftewel de verdeling in voor en achter, ventraal en dorsaal
-Saggitaal vlak: deelt het lichaam op in linker en rechterhelft. Een bijzonder voorbeeld van
en saggitaal vlak loopt precies in het midden, dat vlak gebruiken we ook het meest,
namelijk het mediane vlak.
-Transversaal of horizontaal vlak: verdeling in boven en onder, craniaal en caudaal
4. De belangrijkste lichaamsholten en botten beschrijven
Lichaamsholten:
Thoraxholte (pleuraholte, pericardiale ruimte)
Buik- en bekkenholte (pericardiale ruimte, buikholte, bekkenholte)
Botten:
- schedel: cranium
- Clavicula: sleutelbeen
- Scapula: schouderblad
- Humerus: opperarmbeen
- Costae: ribben
- Vertebrae: wervels
- Radius: spaakbeen
- Ulna: ellepijp
- Os coxae : heupbeen
- Os sacrum: heiligbeen
- Coccyx of as coccigys: stuitje/ staartbeen
- Carpalen: handwortelbeentjes
- Metacarpalen: middenhandsbeen
- Phalanges: vingerkootjes
- Femur: dijbeen
- patella: knieschijf
- Tibia : scheenbeen
- Fibula: kuitbeen
- Metatarsalen: middenvoetsbeen
5 belangrijkste functies van de botten:
1. Ondersteuning van het lichaam
2. Vorming van bloedcellen (in het beenmerg)
3. Opslag van o.a vetten, fosfaat en calcium
4. Bescherming van de inwendige organen en het centrale zenuwstelsel
5. Beweging (door de ‘hefboomfunctie’ van de botten
Buikgebieden: