H3 – De ontwikkeling van
basisschoolkinderen: Kleuters
3.1 Fysieke ontwikkeling
3.1.1 Inleiding
Kleuters zijn de leerlingen op de basisschool die in groep 1 of 2 zitten en dus 4-6
jaar oud zijn. in de ontwikkelingspsychologie wordt een kind vanaf drie jaar tot
zes jaar een kleuter genoemd. Vanaf zes jaar wordt het een kind in de
schoolleeftijd genoemd.
Leraren moeten de ontwikkelingsprocessen van kleuters goed bijhouden, hier zijn
verschillende volgsystemen voor. Ze gebruiken ontwikkelingslijnen die zich
richten op verschillende gebieden: sociaal-emotioneel, motoriek, zintuiglijke
ontwikkeling, tekenontwikkeling, beginnende geletterdheid en beginnende
gecijferdheid. Met deze ontwikkelingslijnen kan een leraar bekijken op welke
leeftijd een kind ongeveer iets zou moeten kunnen.
3.1.2 Motoriek
De algemene belangrijke punten over de motoriek van kleuters: de
lichaamsbouw, de ontwikkeling van de spierbeheersing, het
uithoudingsvermogen en het samengaan van bewegen en leren. Wanneer een
vierjarige kleuter op de basisschool komen, is vooral de grote motoriek goed
ontwikkeld (lopen, zitten, staan). De kleuterperiode wordt qua lichaamsbouw ook
wel de periode van breedtegroei genoemd. Aan het einde van de kleutertijd
begint dat te veranderen en gaan kinderen meer in de lengte groeien
(halverwege groep 2). De lichaamsbouw heeft gevolgen voor de spierbeheersing
en het uithoudingsvermogen van kleuters, en dus ook voor wat je als leerkracht
in bijvoorbeeld spelen toestellenlessen kunt aanbieden en verwachten. Voor de
spierbeheersing geldt in het algemeen: hoe dichter bij de hersenen, hoe eerder,
dus de ontwikkeling verloopt als het ware van hoofd naar voeten. Verder geldt:
hoe dichter bij de romp, hoe eerder, de ontwikkeling verloopt als het ware van
dichtbij naar veraf. Dit is belangrijk als je gaat kijken naar de ontwikkeling van de
kleine motoriek, en het leren schrijven.
Kleuters willen verder veel bewegen: naar alle kanten toe, gericht ergens op,
maar ook ongericht, en ze bewegen met het hele lijf. Het proces van bewegen
verloopt van grove naar verfijnde bewegingen. Verder zie je dat er een
ontwikkeling is van ongecontroleerde en overtollige bewegingen naar een meer
beheerste coördinatie en soepel ritmisch bewegen, van ongecontroleerd naar
beheerste coördinatie. Voor het uithoudingsvermogen geldt dat kleuters bij
intensieve inspanning snel vermoeid zijn, wel kunnen ze zichzelf snel herstellen
van die vermoeidheid. Bewegen en leren gaan bij kleuters samen, doen en leren
zijn één. In je onderwijs betekent dat dat je met kleuters letterlijk actief aan de
slag moet om ze nieuwe kennis te laten opdoen.
Grote motoriek
De grote motoriek is al goed ontwikkeld (vier jaar), ze kunnen al veel, maar je ziet
wel dat het lichaam met veel van die bewegingen nog helemaal meedoet. Rond
,het vijfde jaar neemt dit af en neemt de coördinatie toe. Om dit te bevorderen en
te observeren moeten er veel vrije speelsituaties zijn. vrij buitenspel heb je met
grote en kleine materialen, waar je steeds beter kunt kijken hoe goed kleuter iets
kunnen. Verder zijn er talloze zang- en bewegingspelen, die je in spellessen en in
de klas kunt uitvoeren en observeren.
Kleine motoriek
Bij de kleine motoriek zul je bij kinderen van dezelfde leeftijd grote verschillen
zien. Dit heeft te maken met de stand van zaken in de ontwikkeling van de grote
motoriek. De grote motoriek gaat altijd voor de verfijnde kleine motoriek. Er is
ook een verschil in jongens en meiden, die omdat meiden sneller het
‘priegelwerk’ kiezen en dus aan de kleine motoriek werken.
Verder heb je de oog-handcoördinatie, de ontwikkeling van de voorkeurshand
(lateralisatie) en de pengreep. Deze termen worden gebruikt wanneer het om het
voorbereidend schrijven met kleuters gaat. Met oog-handcoördinatie wordt
bedoeld dat je met jet oog iets ziet (zintuigelijke waarneming) en dat de motoriek
doeltreffend wordt ingeschakeld om hier naartoe te reiken en het te grijpen. Hoe
ouder de kleuter hoe beter de coördinatie wordt en hoe meer controle. Jonge
kleuters tot vier sturen de hand vanuit de bovenarm en de schouder, de potlood
wordt vastgehouden in de duimdwarsgreep. Kleuters tussen de vier en vijf
bewegen de handen en de vingers meer vanuit de pols, ook houden zij de
potlood met de pincetgreep beet (tussen de duim en wijsvinger). De
voorkeurshand begint zich nu ook te ontwikkelen. bij kleuters tussen de vijf en
zes verlopen de bewegingen van de vingers steeds soepeler vanuit de pols, ook
gebruiken zij de pengreep. Ook hebben zij een duidelijke voorkeurshand. Rond
zes jaar kunnen kleuters motorisch gezien hun veters strikken en kunnen ze
eenvoudige schrijfpatronen overtrekken en naschrijven.
Lichaamsoriëntatie
Lichaamsoriëntatie is de kennis die we hebben van het eigen lichaam. Het gaat
om de kennis van lichaamsdelen en van houdingen en bewegingen. Motoriek
veroorzaakt voor een groot deel de lichaamsoriëntatie. Door te bewegen, te
manipuleren met het eigen lichaam, wordt de kennis hiervan vergroot.
Lichaamsoriëntatie op zich is weer de voorwaarde voor het ontwikkelen van
ruimtelijke oriëntatie. Inzicht in ruimtelijke relaties heeft een kind weer nodig om
zich te kunnen ontwikkelen in leerprocessen als lezen, rekenen/wiskunde en
kaartlezen.
Jonge kleuters zijn vooral bezig met het benoemen van de eigen lichaamsdelen.
Het is als leerkracht belangrijk dat je lichaamsdelen op het eigen lijf laat
aanwijzen en dat het kind dit kan voelen en zelf kan zien. Kleuters tussen de vier
en vijf jaar kunnen ook lichaamsdelen met ogen dicht aanwijzen, en
lichaamsdelen van anderen aanwijzen. Ook kunnen ze steeds meer symmetrische
bewegingen maken, maar ze kunnen ook zelf bewegingen bedenken.
Tekenontwikkeling
Tekenontwikkeling heeft een sterke motorische component: een kind moet een
potlood kunnen hanteren om te kunnen tekenen. Maar tekenen is vooral een
vertaling van wat kinderen zien en beleven: de tekening bestaat uit symbolen die
het verhaal vertellen dat in het hoofd van het kind zit. Een feit is dat de
, ontwikkeling van begrip, ervaring en expressie een ongelijk verloop hebben.
Jonge kleuters tot ongeveer vier jaar krassen en krabbelen: losse lijnen, cirkels,
rechte kruizen en vierkanten. Als ze veel plezier hebben in het krabbelen en
krassen, dan noem je dit motorische expressie. Als ze wat ouder zijn kunnen ze
bij hun krassen en krabbels een beschrijving geven van wat het is, dit kan echter
wel veel verschillen. Als de kleuters op de basisschool komen kunnen ze meestal
ook eerst bedenken wat te tekenen en daarna pas de tekening maken. een
kopvoeter is een min of meer gelukte cirkel voor het hoofd met daarbinnen
cirkeltjes voor ogen en een mond, soms worden deze buiten het hoofd getekend,
maar neuzen hebben de ‘mensen’ nog niet. De rest van het lichaam hangt samen
door lijnen.
Tussen de vier en vijf jaar gaan kleuters kopvoeters meer uitbreiden met detail:
verlengde kopvoeter. De benen worden hier duidelijk langer getekend dan de
armen en de haren, neus, lachende of huilende mond, oren, vingers en voeten
worden erbij getekend. Als de kleuters weer wat ouders zijn gaan ze eerst de
omtrek tekenen en daarna de binnenkant. Ook gaan ze meer van het papier
gebruiken voor bijpassende voorwerpen, verder wordt de rand van het papier ook
gebruikt als ondersteuning van de tekening. Zo tussen de vijf en zes jaar
verdwijnt de kopvoeter en tekenen kleuters een volledig mensfiguur met duidelijk
alle lichaamsdelen getekend die ook in verschillende richtingen kunnen staan.
Als leerkracht moet je vooral kijken naar wat de kleuter kan zonder advies van
jou, ook moet je achtergrondverhalen vragen. Je moet meerdere tekeningen over
langere tijd bekijken voor een goed inzicht in de tekenontwikkeling van
individuele kleuters wilt krijgen.
3.1.3 Zintuiglijke ontwikkeling
Er zijn twee zintuigelijke ontwikkelingen, visuele en auditieve ontwikkeling. Het
gaat hier om het waarnemen van de ogen en de oren van de kleuters. Deze
waarneming is van grote invloed op het contact met de omgeving dat het kind
kan leggen, de oren en ogen zijn de belangrijkste communicatiemiddelen van
kleuters. Overigens speelt taal hierbij ook een grote rol, en voor het gebruiken
van taal heeft een kind weer een bepaalde denkontwikkeling nodig.
Visuele waarneming
Via de ogen komt informatie binnen over de omgeving. Bij visuele waarnemingen
gaat het erom hoe dit wordt verwerkt. In de groepen 1 en 2 wordt de visuele
waarneming van kleuters voornamelijk in de gaten gehouden omdat het
voorlopers zijn van een aantal schoolse vaardigheden op het gebied van lezen en
spelling. Bij visuele waarneming bij kleuters wordt er gekeken naar hoe
nauwkeurig ze kunnen waarnemen, wat er onthouden wordt en of ze details tot
een geheel kunnen maken.
De ontwikkelingslijn visuele waarneming zoals je die in verschillende
volgsystemen van kleuters tegenkomt, geeft concrete voorbeelden waarnaar
leerkrachten kunnen kijken. Het herkennen en benoemen van kleuren en
geometrische vormen hoort ook bij de visuele waarneming. Er zit hier een
verschil tussen passieve en actieve kennis. Bij passieve kennis van kleuren vraagt
de leerkracht een kleur aan te wijzen en doet het kind dat. Bij actieve kennis wijst
het kind zelf een kleur aan en zegt dat het die kleur is. hoe ouder een kleuter
wordt hoe meer hun kennis van passief naar actief verschuift. De eindfase van de