Toets-stof tentamen semester 1
P&D
Ontwikkelingspsychologie
2.2 Hoe leer je kinderen kennen
2.2.3 Gesprek
Een van de meest directe manieren waarop je met kinderen contact kunt maken
is het voeren van een kindgesprek. Observatie, sociogram en gesprek geven
samen inzichten die nodig zijn voor het begrijpen van de interactie tussen
leeftijdsgenoten. Carl Rogers noemt een aantal voorwaarden voor een goed
gesprek – een gesprek waarbij gesprekspartners tot hun recht komen:
- Congruentie: de leerkracht is ‘echte’, hij doet en zegt geen dingen die hij
niet meent of voelt. Wie hij is en wat hij zegt moet overeen komen.
- Empathie: de leerkracht moet zich inleven in de belevingswereld van het
kind.
- Positieve blik: je moet het kind aanvaarden zoals hij is, en dus opstaan
voor de gedachten en gevoelens van dat kind.
Gespreksvoering is tweerichtingsverkeer. Delfos stelt de volgende eisen aan een
‘goed, open gesprek’, basale kenmerken:
- Een ‘goed’ gesprek betekent dat alle deelnemers zich prettig voelen, dat
ze elkaar respecteren, los van de inhoud van he gesprek.
- Een ‘open’ gesprek betekent dat het kind zijn mening en gevoelens kan
vertellen zonder geleid of misleid te worden door volwassenen. Geen
volwassene die eenzijdig de richting van het gesprek bepaalt.
- Een ‘goed’ interview betekent dat het kind informatie geeft en niet da
informatie aan hem onttrokken wordt.
Een goed gesprek betekent warmte, respect en belangstelling. Om tot een goed
gesprek te komen zijn enkele communicatievoorwaarden te formuleren:
- Ga op dezelfde (oog)hoogte zitten als het kind
- Kijk naar een kind terwijl je spreekt
- Wissel het wel en niet maken van oogcontact met een kind af terwijl je
spreekt
- Stel het kind op zijn gemak
- Luister naar wat een kind zegt en laat dat ook merken
- Laat met behulp van voorbeelden zien dat wat een kind zegt, effect heeft
- Vertel het kind dat het je moet zeggen wat het vindt of wat het wil, omdat
je het niet kunt weten als het kind het je niet vertelt
- Probeer spelen en praten te combineren
- Signaleer dat je het gesprek afbreekt en later zult voortzetten wanneer je
merkt dat het kind afhaakt
- Wanneer je een moeilijk gesprek hebt gehad, zorg dan dat het kind daarna
tot zichzelf kan komen
,Metacommunicatie
Voor jonge kinderen zijn de regels niet altijd duidelijk, en begrijpen ze de ander
niet. Daarom is het verstandig om bij het voorbereiden van het gesprek enkele
basisregels in de gaten te houden:
- Maak het doel van het gesprek duidelijk, in verband met gelijkwaardigheid.
- Laat het kind weten wat jóuw intenties zijn; naast het algemene doel van
het gesprek zijn er ook subdoelen, persoonlijke intenties en emotionele
intenties.
- Laat een kind weren dat je feedback nodig hebt; oogcontact en non-
verbale seinen kunnen ook voor feedback zorgen.
- Laat een kind weten dat het mag zwijgen; het kind moet zich vrij voelen
om ergens niet over te praten, het is dan niet een teleurstelling.
- Probeer te benoemen wat je voelt en volg wat je voelt, gebruik dus jouw
intuïtie.
- Nodig het kind uit zijn of haar mening over het gesprek te geven.
- Je moet de mentale leeftijd van een kind kunnen inschatten.
Voorbereiding
In het onderstaande overzicht noemt Delfos een aantal punten dat bij de
verschillende soorten gesprekken voorkomt.
Spontaan open Interview Hulpverleningsgespre
vraaggesprek k
Wil het kind een Neem ik het gesprek op? Wil het kind dit gesprek?
gesprek?
Is dit een ‘gevoelig’ Met welk middel neem ik Wil het kind dit gesprek
gesprek voor het het gesprek op? alleen voeren of met een
kind? ander erbij?
Moet ik het gesprek in Vindt het kind het Heeft het kind hierover
deze situatie afmaken opnemen niet al eens met een ander
of een vervolg vervelend? Vraag het gesproken?
arrangeren? kind om toestemming
voor de opname.
Is er een vertrouwde Ligt alles gebruiksklaar Kan het kind in een
ruimte om het en is het niet te loyaliteitsconflict komen
gesprek te voeren? opvallend aanwezig? met zijn of haar ouders
met betrekking tot het
onderwerp?
Kan het kind zich na Heb ik materiaal Heb ik materiaal
het gesprek eventueel waarmee ik eventueel waarmee ik eventueel
uitleven? met het kind kan spelen? met het kind kan spelen?
is er een vertrouwde Is er een vertrouwde
ruimte om het gesprek ruimte om het gesprek
te voeren? te voeren?
Heb ik de vragenlijst? Kan het kind zich na het
, gesprek eventueel
uitleven?
Heb ik een blocnote en
pen voor extra
aantekeningen?
Vertel aan het einde van
het interview wat er met
de opname gaat
gebeuren: niemand
anders gaat de opname
beluisteren en je gooit
die na het uitwerken van
het interview weg.
Ten slotte: houd bij jouw voorbereiding de volgende stappen in de gaten:
- Eerste stap: jezelf voorstellen.
- Tweede stap: introductie van het gesprekskader (bedoeling van het
gesprek).
- Derde stap: introductievragen voorbereiden (wie ben jij, leeftijd, klas).
- Vierde stap: de startvraag; neutraal, veel antwoorden mogelijk, eventueel
materiaal laten zien in verband met het onderwerp van het gesprek.
- Vijfde stap: de romp, de fase waar het om gaat. Daarbij spelen twee zaken
steeds een rol: het onderwerp dat besproken moet worden, en het
onderhouden van een goede relatie en sfeer. Maak een vragenlijst, maar
maak daar niet opzichtig gebruik van, en maak niet opzichtig notities.
- Zesde stap: de afronding. Een gesprek heeft spanning opgebouwd en die
spanning moet afgebouwd worden. Je kunt daarbij even terugkomen op de
bedoeling van het gesprek, of kort samenvatten. Het is goed om te
herhalen wat er met de informatie gedaan wordt en voor de medewerking
te bedanken.
2.3 Begrippen uit de ontwikkelingspsychologie
Begrippen onderverdeeld:
- Onderwijs didactische termen: leefwereld, belevingswereld
- Ontwikkelingspsychologische termen: klassieke
ontwikkelingspsychologie, levenslooppsychologie, ontwikkeling – ervaring –
rijping, ecologische benadering, narratieve benadering
- Termen uit de persoonlijkheidstheorie: identiteit en
genderontwikkeling
Biologisch gezien worden mensen té vroeg geboren. Door de evolutie hebben
mensen echter wel meer hersenen gekregen waardoor wij meer kunnen denken,
doen en leren. Daardoor is het ook mogelijk dat de mens een persoonlijke
levensloop heeft, waarin hij zijn individualiteit uitdrukt. Om van afhankelijkheid
via aanhankelijkheid tot zelfstandigheid te komen is een langzaam
ontwikkelingsproces. De mens groeit cognitief, motorisch en sociaal-emotioneel
naar die zelfstandigheid. Hoe dit proces verloopt heeft verschillende theorieën.
Wel is algemeen bekend dat het proces van ontwikkeling van de mens een zeer
gecompliceerd gegeven is, waarin genetische factoren, milieufactoren en
ervaringen een grote rol spelen.
, 2.3.1 Leefwereld
Ieder kind heeft andere ervaringen, kijk op de wereld en vaardigheden:
kortgezegd veel diversiteit in een klas. Het gezin en de buurt waar zij wonen is
voor basisschoolkinderen het belangrijkste milieu. De verschillen in sociaal milieu
die er in nagenoeg elke schoolklas zijn, komen onder meer tot uitdrukking in taal
(Nederlands, dialecten, allochtone talen) en in de samenstelling van de gezinnen
(tweeoudergezin, eenoudergezin, familiegezin, homoseksuele ouders). Ook
spelen grote verschillen in woonomstandigheden, aantal kinderen in het gezin,
inkomens, verschillen in culturele belangstelling, verschillen in betrokkenheid van
de ouders bij de school etc. een grote rol.
Sociaal-culturele factoren: het geheel van sociaal-culturele factoren vormt ook de
leefwereld van een kind. Alleen al het feit dat een gezin deel uitmaakt van een
sociaal netwerk van familie, vrienden, kennissen, en van etnische(afkomst) of
religieuze(geloof) gemeenschap roept grote verscheidenheid in een groep
kinderen op. Ook de verschillende buurten waarin kinderen opgroeien geven
specifieke mogelijkheden, beperkingen en invloeden. Het zijn feitelijkheden die
samen de leefwereld van een kind vormen en van invloed zijn op de ontwikkeling
van dat kind.
Kinderen worden door jeugdervaringen gevormd. De opvoeding thuis en op
school hebben een beslissende rol. Kinderen leren zichzelf kennen door zich te
vergelijken met andere leeftijdsgenoten te vergelijken. Kinderen willen op de
kinderen met aanzien lijken. De kindertijd is een leerperiode, maar we willen hier
duidelijk maken dat kinderen geen lege vaten zijn die volwassenen in hun
omgeving kunnen volgieten. Kinderen hebben een eigen cultuur met eigen
normen, waarden en doelen. Kinderen passen de volwassencultuur aan hun eigen
doelen aan en voegen eraan toe wat ze missen. Ze balanceren daarbij vaak (met
andere kinderen) op ‘het randje’ van de volwassenencultuur zonder de
volwassenen te veel uit te dagen.
2.3.2 Belevingswereld
Wanneer we kinderen willen motiveren om te leren, is het van belang rekening te
houden met hun belevingswereld. Dit is de wijze waarop ze hun leefwereld
ervaren. Kinderen die in vergelijkbare leefwerelden wonen wat betreft etnische,
sociale en culturele achtergronden, kunnen diezelfde leefwereld totaal
verschillend ervaren. De belevingswereld is ook de manier waarop een kind de
wereld beleeft vanwege zijn ontwikkelingsleeftijd. Een kleuter beleeft de wereld
anders dan een tienjarige en ontwikkeld dus ook andere interesses.
Tegenwoordig zijn we al snel geneigd ontwikkelingsstereotiep te denken: mijn
klas zal wel geïnteresseerd zijn in dit of dat. De daadwerkelijke interesse kan erg
afwijken. We komen dat uit bij de ‘eigen’-aardigheden van kleuters, middenbouw
en bovenbouw kinderen. In die algemene zin kun je spreken van kenmerken bij
kleuters als animisme(alles heeft een ziel), egocentrisme en gerichtheid op
aanschouwelijke wereld etc. De kenmerken van de middenbouw: scheiding van
fantasie en werkelijkheid en meer ordening en structuur etc. De kenmerken van