memo H7 - 10
Inhoudsopgave
hoofdstuk zeven........................................................................ 2
paragraaf 7.1............................................................................................................... 2
paragraaf 7.2............................................................................................................... 3
paragraaf 7.3............................................................................................................... 4
hoofdstuk acht..........................................................................6
paragraaf 8.1............................................................................................................... 6
paragraaf 8.2............................................................................................................... 7
paragraaf 8.3............................................................................................................... 8
paragraaf 8.4............................................................................................................... 9
hoofdstuk negen.....................................................................11
paragraaf 9.1............................................................................................................. 11
paragraaf 9.2............................................................................................................. 12
paragraaf 9.3............................................................................................................. 12
hoofdstuk tien......................................................................... 13
paragraaf 10.1........................................................................................................... 13
paragraaf 10.2........................................................................................................... 14
paragraaf 10.3........................................................................................................... 15
paragraaf 10.4........................................................................................................... 16
tijdlijn........................................................................................................................ 17
,hoofdstuk zeven
paragraaf 7.1
KA 23: het streven naar absolute macht
In Frankrijk was er een opstand van 1648 tot 1653, die opbracht dat de Franse koningen niet almachtig
waren.
In de Staten-Generaal werden drie standen vertegenwoordigd: de adel, de geestelijkheid, en de
stedelijke burgerij.
Franse koningen wilden in de zeventiende eeuw niet meer steeds overleggen: ze wilden hun macht
uitbreiden en het centraal verzag versterken. Vanaf 1614 tot 1789 riepen ze dan ook niet meer de
Staten-Generaal op. Koninklijke adviseurs (zoals Mazarin) probeerden de macht van de adel daarnaast
nog meer in te perken; zij breidden het ambtenarenapparaat uit zodat de adel steeds minder taken
hadden, en de heften de belasting rechtstreeks zonder dat de adel ertussenin kwam. Toen Mazarin in
1661 stierf, had Lodewijk XIV alle macht in eigen handen. Hij legde andere overheidsorganen zijn wil
op, waardoor het absolutisme ontstond. In Frankrijk werd dit het verst doorgevoerd.
Het absolutisme had de meeste invloed op vier terreinen:
Op politiek terrein: de koning maakt bij het absolutisme alle beslissingen, en duldt geen
tegenspraak. Er werd ook censuur ingesteld, zodat het geven van kritiek moeilijker werd.
Op militair terrein: er werd een staand leger (permanent dus) opgesteld van beroepssoldaten.
De soldaten werden getraind, kregen een uitrusting, en veel betaald. Rangen in het leger
werden niet meer aan de adel gegeven, maar werden besloten op basis van geschiktheid. Dat
was handig; een goed bewapend leger dat trouw is (door loon), terwijl de macht van de adel
werd ingeperkt.
Op economische kant: dit heet ook wel het mercantilisme. Dit moest zorgen voor genoeg
back-up geld zodat de koning naar het buitenland kon, dat het leger betaald kreeg, en alle luxe
waar de koning zich mee omringde. Aanhangers van het mercantilisme gingen ervan uit dat de
welvaart van een land altijd afhing van de welvaart in andere landen.
Op religieuze kant: Lodewijk XIV was katholiek, maar in Frankrijk was er nog vrij veel
aanhang voor het protestantisme. De koning streef echter naar eenvormigheid. In 1685 herriep
Lodewijk het Edict van Nantes uit de zestiende eeuw, dat was een edict waardoor er enigszins
geloofsvrijheid was. Door de herroeping werd de geloofsvrijheid geblokkeerd en ging
Lodewijk over op vervolging. Hij rechtvaardigde deze actie door te zeggen dat hij het droit
divin had. Franse protestanten vluchtten naar de Nederlandse Republiek.
In Rusland ontstond vanaf 1613 tot 1917 een absolute monarchie, die in handen was van de familie
Romanov. Als tsaren beperkten zij de zeggenschap van de adel en de geestelijken en alle militaire en
administratieve taken waren voor de Romanovs. De kerk werd een machtsinstrument van de staat, en
het leger werd georganiseerd. Tsaar Peter de Grote heeft een groot deel hiervan tot stand gebracht. Hij
was tsaar van 1682 tot 1725 en wilde dat Rusland de achterstand op West-Europa kon inhalen.
Na de Dertienjarige Oorlog ontstond er een gelijksoortige situatie in een van de staten van het Duitse
Rijk, namelijk in Pruisen. Frederik Willem, die hier regeerde van 1640 tot 1688 moderniseerde zijn
leger ook, net als het ambtenapparaat. Toen in 1713 de ‘soldatenkoning’ Frederik Willem I aan de
macht kwam, werd het leger het sterkst van heel Europa. Daarnaast veranderde deze koning het
belastingstelsel zodat de ambtenaren en het leger goed betaald konden krijgen. Uit economische
overwegingen stelde de koning van Pruisen het land open voor mensen met alle geloofsovertuigingen.
In de Republiek was er niet eens een vorst aan het hoofd die absolute macht kon bereiken, daar hadden
de Zeven Verenigde Provinciën voor gevochten (tegen Spanje). De stadhouders in de Republiek der
Nederlanden probeerden hun macht echter wel uit te breiden en wanneer de Oranjes het
, stadhouderschap hadden, lukte dat ook wel: denk aan Willem III (1672 – 1702). Uiteindelijk lukte het
de Oranjes niet om koning te worden in de Noordelijke Nederlanden.
In Brittannië lukte het leiders ook niet om absolute macht te vergaren. Het Engelse parlement wist zijn
macht zelfs uit te breiden, terwijl parlementen in Frankrijk en Rusland hun macht juist verloren. De
burgerij en de lage adel hadden de meeste invloed in het Britse parlement, en zij hielpen de economie
vooruit. De koning kon zo niet meer om hen heen, maar werd nog wel gesteund door de hoge adel. Zij
werden echter in een burgeroorlog (1642 – 1649) verslagen door de lage adel. Karel I werd hierbij
onthoofd. De volgende spanningen tussen parlement en koning ontstonden omdat koning Jacobus II
heel Engeland, Ierland, en Schotland katholiek wilde maken, terwijl het parlement overwegend
protestants was. Zij riepen daarom de hulp in van de Nederlandse Willem III, die zo stadhouder in de
Republiek en koning van Engeland, Ierland, en Schotland werd. Voor hij koning werd, erkende hij de
rechten van het parlement: dit is de Glorious Revolution’ van 1688 genoemd.
Thomas Hobbes schreef rond 1650 zijn boek The Leviathan, waarin hij schreef dat mensen te
chaotisch en wreed zijn om zonder leider te leven. Die leider moet alleenrecht hebben, want de mens
moet haar natuurrecht (zoals het recht op zelfverdediging) afstaan aan deze almachtige soeverein. De
Leviathan representeert zo iedereen en zorgt voor soevereine veiligheid.
John Locke stelt later, in de tijd van koning Jacobus II in Engeland, dat een regering alleen de
macht heeft omdat het volk de regering daartoe vertrouwd. Het volk kan hierbij besluiten geen
vertrouwen meer te hebben en de regering afzetten.
paragraaf 7.2
KA 24: de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van
de Nederlandse Republiek.
Als er sprake is van een burgerlijke cultuur, dan bedoelen we dat burgers een centrale rol spelen op
gebied van politiek, kunst, en gewoonten en gebruiken.
Steden hadden veel te zeggen in het bestuur van de Republiek en als je burgerschap had, had je wat te
zeggen in het bestuur van de stad. Burgerschap was een wettelijke status, wat betekent dat niet
iedereen het had. Daadwerkelijke bestuursfuncties waren echter sowieso weggelegd voor leden van
regentenfamilies.
In de burgerzaal van het stadhuis in Amsterdam was er een wereldkaart op de grond getekend:
de wereld lag aan de voeten van de Amsterdammers. Regenten voelden zich nauw verwant aan de
Romeinen uit de tijd van hun Republiek. Het Stadhuis stond vol beelden over zonden en deugden,
geïnspireerd op de klassieke oudheid en de Bijbel. Schilderkunst is belangrijk in de Nederlandse
Republiek: je kan erin herkennen wat er belangrijk of interessant was voor mensen.
Omdat het in andere delen van Europa niet zo vrij was als in de Republiek, trokken veel mensen
hierheen en namen daarbij hun kennis, arbeidskracht, geld, en contacten mee. Er was niet alleen veel
welvaart in de Republiek, maar ook tolerantie voor godsdiensten (mensen werden niet vervolgd). Ook
was er enige vrijheid van drukpers in de Republiek.
In Frankrijk heerste er geen burgerlijke cultuur, maar een hofcultuur: het draaide om de koning in zijn
paleizen met zijn absolute macht. Lodewijk XIV (de zonnekoning) liet in 1661 een paleis net buiten
Parijs bouwen, Versailles, waar hij Franse edelen dwong een deel van een jaar te blijven logeren.
Edelen in een hofcultuur moesten kennis van literatuur, muziek, mode, en theater hebben. Ze moesten
kunnen schermen en dansen. Met dansvoorstellingen waar hij zelf de hoofdrol in danste, liet Lodewijk
zien dat hij absolute macht had.
Kunst werd sowieso gefinancierd door de adel en de koning; zij konden daarom beslissen over
wat er precies gemaakt werd. Daarnaast was de katholieke kerk in Frankrijk een belangrijke
opdrachtgever van de kunst.