Hoofdstuk 1 Inleiding tot anatomie en fysiologie. Medische kennis
Organisme →Orgaanstelsel → orgaan → weefsels → cellen
→ moleculen&atomen
Spierstelsel zorgt er voor dat het skelet ten opzichte van elkaar kan bewegen.
Het skelet kan alleen bewegen omdat er tussen de botten gewrichten zitten.
Zenuwcellen moeten verbinding hebben met spiercellen anders werken de
spiercellen niet.
Zenuwstelsel regelt / bepaald groei, menstruatie cyclus, pupilgrootte,
bloeddruk etc. Eigenlijk regelt het zenuwstelsel bijna alles.
Elementen in het lichaam:
- Zuurstof
- Koolstof
- Waterstof
- Stikstof
- (Ca, p, k, s, na, cl, mg, i, fe)
4 weefsels:
- Epitheelweefsel (gescheiden van de andere weefsels, heeft een muur
gemaakt)
- Bindweefsel
- Spierweefsel
- Zenuwweefsel (dat verbind alles met elkaar)
2 soorten circulaties: lichaamscirculatie en longcirculatie.
Lichaamscirculatie: de bloedstroming loopt in de lichaamscirculatie als volgt:
Linkerventrikel → aorta → slagaders → haarvatennetwerk (in weefsels) →
aders → holle aders → rechter atrium ( aansluiting op longcirculatie)
Longcirculatie: De bloedstroming van de longcirculatie loopt als volgt:
rechterventrikel → longslagaders → haarvatennetwerk (in longen ) →
longaders → linker atrium → linker ventrikel ( aansluiting op lichaamscirculatie)
Hemoglobine : bind zuurstof en koolmonoxide aan bloed. Hemoglobine zorgt
tevens ook voor de kleur van bloed. ( rood )
,Element Symbool Percentage lichaam
Zuurstof O 65%
Koolstof C 18,5%
Waterstof H 9,5 %
Stikstof N 3,2 %
Ca, Fosfor (P), K, S ( Zwavel), 3,9 %
Na, Cl, Mg, I , Fe
,Homeostase: is een proces binnen het interne milieu van meercellige
organismen dat voor een stabiel evenwicht zorgt in het interne
milieu. Homeostase is het op peil houden van voeding- en afvalstoffen in de
cellen via het interne milieu. Een organisme kan doorhomeostase de functie
van elk individueel orgaan aanpassen.
Hoe warm je op? Bloedvaten verkleinen en houden warmte vast, spieren
beginnen te trillen om het lichaam op te warmen.
, uit boek.
1.1
Gemeenschappelijke functies van het levende wezen zijn:
- reactie vermogen
- Groei
- Voortplanting
- Beweging
- stofwisseling
Reactievermogen: bijv terugtrekken van je hand als je iets warms aanraakt.
→ dikkere vacht in de winter bij honden en een dunnere vacht in de winter.
Dit wordt veroorzaakt door het aanpassingsvermogen. Het lichaam past
zichzelf aan.
Groei: Een organisme groeit door de deling van de cellen.
differentiatie is het proces waarbij een homogeen geheel verdeeld wordt in
delen met verschillende eigenschappen. Naarmate meercellige organismen
zich ontwikkelen specialiseren afzonderlijke cellen zich zodat ze bepaalde
functies kunnen vervullen.
Beweging: kan inwendig zijn→ transport voedingstoffen, bloed of andere
stoffen in het lichaam. Of uitwendig → voortbeweging.
1.2
Anatomie is de studie van de inwendige en uitwendige structuren en de
fysieke relaties tussen lichaamsdelen.
Fysiologie is de studie naar de manier waarop organismen hun vitale functies
uitvoeren.
Stofwisseling: chemische reacties om energie te leveren die nodig is voor het
reactievermogen, de groei, de voortplanting en de beweging.
onder stofwisseling (metabolisme) worden alle chemische reacties in het
lichaam verstaan. Om op efficiënte wijze energie vrij te maken hebben de
meeste cellen verschillende voedingstoffen (nutriënten) nodig. Ook hebben
ze nog zuurstof en gas nodig.
De opname, het vervoer en het verbruik van zuurstof door cellen wordt
respiratie genoemd.
Gaswisseling → longen
uitscheiding → nieren
Macroscopische anatomie en microscopische anatomie