Vegetatieve vermeerdering uitwerkingen
Inleiding
1.1 weefselkweek
De weefselkweek is het kweken van planten of plantendelen op een
kunstmatige voedingsbodem onder steriele omstandigheden. We noemen
dit “in vitro cultuur”: vermeerdering in een glas.
Als explantaat kunnen veel onderdelen van de plant genomen worden
zoals zaden, zaadknoppen, embryo’s, endosperm, meristemen, stengel- of
bladstukken, brokjes mergparenchym, stukjes bol of knol, okselknoppen,
helmhokjes, stuifmeelkorrels of losse plantencellen.
Welk onderdeel men gebruikt is afhankelijk van het doel van de
vermeerdering. Het explantaat (deel van plant) wordt op het medium
(voedingsbodem) gebracht en onder gecontroleerde omstandigheden
(temp, licht, daglengte) gebracht voor ontwikkeling.
Er zijn drie principes die we moeten begrijpen om weefselkweekprocessen
te kunnen begrijpen:
1. Delen van een plant en geïsoleerde cellen hebben het vermogen om
uit te groeien tot een volledige plant. Deze eigenschap noemen we
totipotentie en is een voorwaarde voor weefselkweek.
2. De groei- en ontwikkelingsprocessen moeten in vitro gecontroleerd
worden. Hiervoor gebruiken we groeiregulatoren die het explantaat
stimuleren de ontwikkeling.
3. De ontwikkeling van het explantaat bestaat uit een lange reeks van
mitotische delingen die leiden tot het eindproduct.
1.2 totipotentie
Voor vegetatieve vermeerdering hebben we totipotente cellen nodig. Dit
zijn cellen die nog niet zijn gedifferentieerd. De cellen komen voor in het
meristeem en in het embryo. Somatische cellen zijn wel gedifferentieerd
en hebben het vermogen van celdeling verloren. Het vermogen gaat
verloren omdat de totipotente cel zich differentieert waardoor de
genetische activatie ook veranderd.
1.3 groeiregulatoren
Groeiregulatoren kunnen de groei stimuleren en ontwikkeling sturen. In het
DNA liggen verschillende ontwikkelingsmogelijkheden beschreven. Om
deze genen te activeren is een prikkel nodig en daar gebruiken we
groeiregulatoren voor. Deze groeiregulatoren lijken heel erg op
planthormonen maar zijn niet precies hetzelfde.
,De ontwikkeling van een plant is de realisatie van een ingebouwd
genetisch programma. De ontwikkeling is ook afhankelijk van temperatuur,
licht, gaswisseling, medium, vitaminen en groeiregulatoren.
Er bestaan 5 soorten groeiregulatoren: Auxinen, Cytokininen,
Gibberellinen, ethyleen en abscisine zuur ABA. De groeiregulatoren worden
specifiek herkend door bepaalde receptoren op het celmembraan of
cytoplasma. De gevoeligheid van weefsels hangt samen met de
aanwezigheid van deze receptoren.
De samenhang van verschillende groeiregulatoren in diverse
plantenweefsel leidt tot het in- of uitschakelen van genetische
programma’s.
Een plant groeit harmonisch. Hiermee bedoelen we dat alles tegelijk
groeit, de wortels, stengels, bladeren, alles groeit. Er bestaat een
wisselwerking tussen verschillende organen van een plant. Wanneer we
een explantaat nemen verdwijnt deze wisselwerking. Het explantaat is dan
niet meer vergelijkbaar met het deel waar het vandaan is genomen. Als
we bijvoorbeeld een explantaat nemen uit het meristeem zullen de cellen
doorhebben dat het geen meristeem is maar een normale totipotente cel
die opnieuw een plant moet gaan worden.
Men kan verschillende groeiregulatoren aan het medium toevoegen.
Zonder groeiregulatoren zullen de groeireacties bepaald worden door de
hormonen in het explantaat. Het is goed om te weten dat verschillende
groeiregulatoren, individueel geen effect hebben om een explantaat. Het
gaat om de verhouding van de concentratie groeihormonen (vaak
cytokinine en auxine). We zien dat auxine altijd nodig is voor groei, zonder
auxine geen groei. Een hoge concentratie auxine en lage concentratie
cytokinine zal leiden tot het vormen van wortels en callus. Een hoge
concentratie cytokinine en een lage concentratie auxine leidt tot de
vorming van scheuten.
De concentraties voor verschillende groeiprocessen verschillen per plant.
Elke plant heeft een eigen repertoire waardoor verschillende
plantensoorten verschillende concentraties vereisen.
We weten uit de wetenschap dat het effect van groeiregulatoren in vitro
zeer moeilijk te beschrijven is en er nogsteeds veel onduidelijkheden over
zijn.
, 1.4 enkele cijfers
Op het moment is het maar voor 3500 plantensoorten mogelijk om in vitro
vermeerdering te doen. Dat klinkt veel maar dit zijn voornamelijk
siergewassen. In Nederland worden 30 plantensoorten op grote schaal
vermeerderd, waarvan slecht één tot de voedingsgewas behoort, de
aardappel. De totale productie van vegetatieve vermeerdere planten in
Nederland is drie miljard euro.
2 factoren van invloed op ‘in vitro’ cultuur
2.1 inleiding
We kunnen factoren die van invloed zijn op de in vitro cultuur opdelen in
drie groepen
1. Factoren die te maken hebben met de samenstelling van het
medium
2. Factoren die te maken hebben met het explantaat
3. Factoren uit de omgeving die op het medium en explantaat kunnen
werken.
2.2 medium
Het medium samenstellen moeten we zelf leren. Het bestaat uit water,
minerale zouten, en bij een vast medium ook agar.
Water
Water is het hoofdbestandsdeel van het medium. We gebruiken hiervoor
gedestileerd of gedemineraliseerd water.
Minerale zouten
De zouten in het medium zijn stikstof, fosfor, kalium, calcium, magnesium
en ijzer. Dit zijn macro zouten. De micro zouten zijn mangaan, koper, zink,
boor, natrium, jood, zwavel, nikkel, kobalt, molybdenum.
Wanneer we niet zeker weten welk medium geschikt is voor een
explantaat gebruiken we vaak het MS-medium. Er zijn veel verschillende
media, zo hebben we oom gamborg’s B5 medium met een hoog