Omgaan met Erfgoed
Samenvatting boek
H1: inleiding
Een groot deel van de culturele consumptie is omgang met cultureel erfgoed, met zaken en
gebruiken uit het verleden. Hierbij moet je denken aan vrijetijdsbesteding en al het toeristische
aanbod. Erfgoed heeft vooral betrekking op de roerende objecten in musea en bibliotheken, en op
monumenten en archeologische terreinen, maar ook producten uit de populaire cultuur,
dingen/delen uit de natuur, en gewoontes/rituelen/gebruiken (dat is immaterieel erfgoed).
De verbreding van de term erfgoed (zoals je hierboven ziet aan alles wat er onder valt) een teken van
de vererfgoedisering van alles wat we hebben. Daarbij kan je je afvragen waarom we erfgoed zo
belangrijk vinden, en of al dat erfgoed wel behouden kan worden op de lange termijn? Erfgoed is een
uitdijend heelal.
Objecten en handelingen veranderen door de tijd van betekenis en waarde. Gebruiksvoorwerpen
worden museale objecten, traditionele gebruiken wordt immaterieel erfgoed, gebouwen worden
monumenten en stukken natuur/stadsgezichten worden cultuurlandschappen. Centraal in het boek
staat de vraag waarom en hoe bepaalde dingen worden aangewezen als erfgoed, en hoe die dingen
worden behouden en gepresenteerd.
Waar maak je onderscheid? Waarom wordt het ene wel behouden en het andere niet? Door iets te
benoemen als erfgoed geef je ergens waarde aan, en verhef je z’n status. Niet alleen goede/mooie
dingen worden erfgoed, ook lelijke/slechte dingen, want dat hoort ook bij de geschiedenis van de
mens en moet dus behouden worden als erfgoed.
H2: wat is cultureel erfgoed?
Wat is cultureel erfgoed? Het is de visie van het heden op het verleden en de toekomst, of het
hedendaagse gebruik van het verleden. Mensen in het nu bepalen wat uit het verleden de moeite
waard is om te beschermen en wat er bewaard moet worden voor de volgende generatie.
Cultuur zou je kunnen omschrijven als de menselijke interesse die verder gaat dan het pure bestaan,
iets wat dieren niet kennen. Het zijn de intellectuele en maatschappelijke activiteiten en alle
resultaten daarvan.
In de 18e eeuw werd tijdens de verlichting cultuur omschreven als de beschaving en ontwikkeling van
de mens, die alsmaar toeneemt en beter wordt. Toen dacht men dat de europeaan de hoogste
ontwikkelde cultuur kende, en andere volkeren stonden nog lager en moesten ons niveau nog
behalen. In deze tijd ontstaan de grote nationale musea.
In de 19e eeuw tijdens de romantiek werd niet langer uitgegaan van één cultuur die de beste is waar
de rest mee vergeleken werd. Nu werd gesteld dat er verschillende culturen zijn die allemaal een
ander ontwikkel model kennen (en die niet hetzelfde ontwikkel model kennen als de europeanen) en
dus niet met elkaar te vergelijken zijn. In de late 19 e eeuw ontstonden vanuit dit idee volkenkundige
musea en openluchtmusea, waar de culturen van verschillende volkeren tentoon werd gesteld.
Het idee van de late 19e eeuw van de romantiek met allemaal verschillende culturen zie je terug
komen in de ideeen van de antropologie en sociologie, waarbij uitgegaan wordt van een feitelijke en
, beschrijvende betekenis van het woord cultuur. Het wordt dan omschreven als iets wat alle mensen
doen op basis van gedeelde normen, waarden, regels en afspraken.
Vanuit de romantiek ontstaat ook het modernisme, waarbij cultuur tegenover beschaving gezet
wordt. Beschaving is hierbij maar een soort vernis, een soort laag die men toepast van regels en
wetenschappelijke kennis, die ook veel kapot kan maken. Met de komst van de industriele revolutie
en de veranderende samenleving wordt het tijdperk van de moderniteit ingeleid, waarbij men vind
dat de wereld verpest is door de industrie, en dat door industrie de machtsverschillen onder de
mensheid alleen maar zijn toegenomen, in plaats van dat het de wereld verbetert heeft. Vanuit deze
negatieve opvatting over de westerse samenleving, ontstaat een positieve waardering voor alles wat
niet-westers en ‘primitief’ is, want dat zijn ding die niet verpest zijn door de westerse cultuur. Daarbij
is volkskunst dus belangrijk, en de natuur, maar ook de kwaliteit van artistieke producten ipv de
machinale productie ervan. De culturen uit andere, minder ‘ontwikkelde’ landnen waren authentiek
en moesten als voorbeeld genomen worden. De kunstenaars in deze periode verlangden terug naar
die authenticiteit en naar de natuur, en zo wilden zij dat kunst en ambacht een belangrijke rol zou
gaan spelen in de samenleving.
Alles kan in principe cultureel erfgoed worden, als het maar als zodanig bestempeld wordt.
Met benoeming van erfgoed wordt als het ware een erfenis gekozen voor de toekomstige generaties.
Dit gaat uit van een verantwoordelijkheid van de huidige generatie voor het juist benoemen, en van
een verantwoordelijkheid van de huidige en toekomstige generatie voor de juiste omgang met
erfgoed.
Erfgoed is dus niet iets wat er automatisch is, het is iets wat wij zelf kunnen sturen: we identificeren
onszelf ermee en selecteren het daarna bewust voor de toekomst.
Erfgoed is niet van een individu, maar van de gemeenschap, het is collectief cultuurbezit. Bewaren is
dus een collectieve verantwoordelijkheid.
Selectie is de basis. Daar waar onze eigen ervaring of kennis van het alledaagse en het verleden
tekort schiet, moeten we het hebben van de wetenschap. Experts kunnen hun kennis aanrijken, en zij
werken dan ook bij allerlei erfgoedinstellingen. Zij maken de keuze om iets wel of niet tot erfgoed te
benoemen aan de hand van hun eigen criteria. Een object moet representatief zijn voor een
bepaalde artistieke of historische ontwikkeling, voor een stijl, leefvorm, opvatting, etc. Natuurlijk
kunnen experts onderling van mening verschillen en hierdoor kan discussie ontstaan.
Met benoeming van erfgoed komt een hoge(re) status, en daardoor ook een hoge(re) economische
waarde.
Een verzameling is toegankelijk voor anderen (anders dan een voorraad). Een verzameling kent een
ordening, en is aangelegd om een zekere tijd voort te bestaan. De objecten in die verzameling zijn
dragers van betekenissen: ‘semioforen’ ze verwijzen naar het hier en nu en naar zichzelf, maar
tegelijkertijd ook naar alles waar ze voor staan in het verleden en de toekomst.
In de middeleeuwen had je relieken, in de renaissance rariteitenkabinetten (die moesten de kosmos
en alle bijbehorende betekenissen en verbanden representeren), in de verlichting systematische
verzamelingen (die alle kennis van de wereld moest representeren op basis van compleetheid en
representativiteit), en in de 19e en 20e eeuw kenden ze historische verzamelingen (waarbij mensen
wilden stilstaan of teruggaan in de tijd door zich vast te pinnen op een oud bewaard object, en ipv
naar de kerk ging men daarvoor naar het museum musea werden tijdmachines van spullen).