Onderzoekspracticum 1 samenvatting
Inhoud
1. Inleiding in onderzoek...................................................................................... 2
2. Meetniveaus, frequentieverdelingen, grafieken ................................................. 5
3. Centrale tendentie, variabiliteit, schaaltransformaties ....................................... 7
4. Observatiemethoden, zelfrapportage, ethiek ..................................................... 9
5. Standaardnormaalverdeling ........................................................................... 12
6. Correlatie en regressie .................................................................................... 14
7. Sampling ....................................................................................................... 16
8. Betrouwbaarheid, validiteit en causaliteit ....................................................... 17
9. Steekproevenverdeling ................................................................................... 19
10. Experimenteel onderzoek ........................................................................... 21
11. Z-toets ........................................................................................................ 24
12. T-toets ........................................................................................................ 26
13. Power, type I en type II fouten .................................................................... 27
14. Kruistabellen en de Chi-kwadraattoets ........................................................ 28
, 1. Inleiding in onderzoek
Wat is wetenschappelijk onderzoek?
- Het is systemisch: er is een plan, er is nagedacht over wat je wil onderzoeken. Hypotheses/theorieen
komen voort uit andere theorieen/literatuur/iets wat we al zeker weten, we gaan niet zomaar wat
doen.
- Het is navolgbaar: door bijv. rapportages kun je zien hoe het is uitgevoerd
- Het is kritisch: zowel naar eerder onderzoek als naar je eigen werk ben je kritisch
Basic vs applied research
- Basic Research (fundamenteel onderzoek): richt zich op het vergroten van kennis en het begrijpen van
fundamentele principes, zonder directe toepassingen. Bijv.: onderzoek naar groepsgedrag.
- Applied Research (toegepast onderzoek): Gaat om het oplossen van praktische problemen met directe
toepassingen. Bijv.: het verbeteren van onderwijs of verminderen van agressie.
Wat is het wetenschappelijk filter?
Een onderzoek moet aan drie eisen voldoen om wetenschappelijk te zijn:
1. Systematisch empirisme: Conclusies worden gebaseerd op gestructureerde observaties.
2. Publieke verificatie: Methoden en resultaten moeten toegankelijk zijn voor anderen, zodat deze
kunnen worden gecontroleerd of verbeterd.
3. Oplosbaarheid: Het onderzoek moet zich richten op vragen die beantwoord kunnen worden.
➢ Pseudowetenschap voldoet niet aan deze drie eisen.
Wat is een theorie?
Een theorie verklaart hoe en waarom onderwerpen verbonden zijn, gebaseerd op empirische
gegevens. Het verschilt van een vermoeden, dat niet op data hoeft te steunen. Een model beschrijft
alleen hoe onderwerpen verbonden zijn, maar niet waarom. Een goede theorie moet causale
verbanden tonen, duidelijk en consistent zijn, zo eenvoudig mogelijk, testbare hypotheses genereren,
andere onderzoekers stimuleren tot testen, en een bestaand probleem oplossen.
Wat is replicatie?
Onderzoek opnieuw doen, slechts 2% is replicatie, vaak nieuwe onderzoeken
Waarom is dit vak belangrijk? Wat zijn de voordelen van een achtergrond in
onderzoek?
- Je leert kritisch te kijken naar onderzoeken en theorieën. Bijv.: als je een reclame ziet en er staat
“wetenschappelijk bewezen”, leer je kritisch te kijken naar de methode, het is misschien maar bij 10
mensen getest
- Het is nodig als pedagoog om anderen te adviseren over onderzoek of om zelf onderzoek te doen.
Wat zijn de doelen van wetenschappelijk onderzoek?
- Beschrijven: Bijv.: je beschrijft het stemgedrag van mensen, stelt 100 mensen stemmen A en 50
mensen stemmen B
- Voorspellen: je legt relaties met andere kenmerken. Bijv.: je stelt dat mensen met een lagere
sociaaleconomische status vaker op A stemmen
- Verklaren: je stelt dat het ene kenmerk het andere veroorzaakt. Bijv.: je stelt dat door een
sociaaleconomische status mensen eerder op A stemmen
2
, Deze drie doelen zijn alle drie belangrijk bij het ontwikkelen en toetsen van theorieën. De volgorde is
belangrijk, je kan niet verklaren zonder beschrijven en voorspellen. Veel onderzoek valt onder
beschrijven en voorspellen omdat verklaren in sociale wetenschap heel lastig is. Bijv.: een onderzoek
naar de causaliteit tussen roken en longkanker, je kan moeilijk bepalen dat de ene groep wel gaat
roken en de ander niet, dus je kan alleen wat zeggen over de bestaande correlaties.
Welke soorten wetenschappelijk onderzoek zijn er (volgens Leary)?
1. Beschrijvend; je beschrijft de kenmerken die er bestaan binnen een groep
2. (Cor)relationeel: je onderzoekt of kenmerken tegelijk voorkomen
3. Experimenteel: je gaat verklaren/oorzaken zoeken.
➢ Dit doe je door 2 groepen te nemen met dezelfde kenmerken. Vervolgens verander je
kenmerk A binnen de ene groep en kijk je of kenmerk B ook verandert.
➢ Dit kan dus alleen als er geen structurele verschillen binnen de groepen zijn en de indeling op
basis van toeval is. De steekproef moet ook groot genoeg zijn zodat je de groepen kan
vergelijken.
4. Quasi-experimenteel: als het niet lukt om een groep op basis van toeval in te delen/er wel
structurele verschillen zijn, is het geen experimenteel onderzoek.
Bijv.: je wilt onderzoeken of crimineel gedrag (A) wordt veroorzaakt door roken (B). Om 2
groepen op basis van toeval in te delen, zou je de groep 1 wel moeten laten roken en groep 2 niet.
Dit kan natuurlijk niet, de groepen zijn dus al bepaald. Binnen de groepen wel- en niet rokers
zitten er ook andere verschillen (zo roken mannen bijv. vaker). Je kan dus niet concluderen dat B
door A komt. Wel kan je die andere variabelen meenemen in je onderzoek en nagaan of die ook
een rol spelen.
Bij het lezen van onderzoeken let je dus niet alleen op de conclusie maar ook op de methode/opzet;
hoe de controlegroepen eruitzien, welke variabelen er zijn, etc.
- Post hoc explanations: Verklaringen die worden gegeven nadat een feit heeft plaatsgevonden;
ze hebben weinig waarde vergeleken met theorieën die van tevoren kunnen voorspellen.
- Hypotheses: Worden voorafgaand aan dataverzameling gesteld (a priori).
- Deductie: Vormt hypotheses vanuit een theorie (wat verwachten we te observeren als de theorie
klopt?).
- Inductie: Vormt een hypothese vanuit geobserveerde feiten, soms met empirische generalisatie.
- Falsifieerbaarheid: Een goede hypothese moet te falsificeren zijn, wat wetenschap
onderscheidt van bijv. filosofie.
- Nul-bevindingen zijn bevindingen die de hypothese niet ondersteunen. Studies die een theorie
niet ondersteunen, worden vaak niet gepubliceerd, daarom worden dezelfde soort onderzoeken
vaak keer op keer opnieuw uitgevoerd, en andere juist niet
- File drawer problem een waarbij onderzoeken met niet-significante of negatieve resultaten
vaak niet worden gepubliceerd, terwijl onderzoeken met significante of positieve resultaten wel
worden gepubliceerd. Dit leidt tot een vertekend beeld van de werkelijkheid, omdat de
gepubliceerde literatuur een onevenredig aantal positieve resultaten bevat, terwijl de niet-
gepubliceerde "file drawer" studies, met tegenstrijdige of oninteressante resultaten, verborgen
blijven. Dit kan leiden tot publicatiebias en beïnvloedt de betrouwbaarheid van wetenschappelijke
conclusies.
Welke definities van kenmerken zijn er?
- De conceptuele definitie= wat het theoretisch betekent bijv. sociaaleconomische status
- De operationele definitie= hoe je het meet bijv. maandsalaris in euro’s van de vader
3