Dit is een prettig leesbare samenvatting van het hele boek Psychologie van de levensloop van Craeynest. De hoofdstukken zijn precies aangehouden zoals ik het boek. Total 40 pagina's, leestijd 90 minuten.
1.1 Een korte historiek
Intuïtieve ontwikkelingspsychologie = Wetenschappelijke of alledaagse psychologie. Hoe het leven en
iedere mens evolueert vanaf de geboorte tot aan de dood.
Nativisten = mensen die meenden dat wij als mens uiteindelijk worden wat de natuur ons
meegegeven heeft.
Empiristen = mensen die nadruk leggen op de rol van ervaring en opvoeding. Dit kan in principe nog
alle kanten uit.
Ontogenese = de ontwikkeling van ieder apart individu
Fylogenese = de evolutie van primitief naar meer gecompliceerd.
Recapitulatietheorie = de opvatting als zou de ontogenese een versnelde recapitulatie of herhaling
zijn van de fylogenese.
Genetische psychologie = theorievorming en een begin van systematische observaties.
Genese = het ‘ontstaan’ van de (volwassen) mens.
Psychogerontologie = gerontologie(ouderdomskunde) waar niet alleen medisch mensen zich mee
bemoeiden, maar ook sociologen en psychologen.
Introspectiemethode = methode waarbij een proefpersoon zelf zijn ervaringen rapporteert (=
subjectief)
Longitudinale onderzoeksmethode = steekproef uit de hele populatie kinderen die een bepaald jaar
geboren zijn en regelmatig na gaan hoe de te bestuderen eigenschappen bij hen evolueren. Tijdens
de proef zijn het dezelfde mensen. Onderzoeken volgen in ‘lengte van jaren’.
Transversale onderzoeksmethode/ Crossectionele methode = op een en hetzelfde moment
verschillende groepen proefpersonen uit de verschillende jaren te bestuderen. Andere mensen
worden gekozen per proef. Onderzoek in dwarsdoorsnede van de ontwikkeling.
Cohort = een groep mensen die tot dezelfde generatie behoren: mensen die in dezelfde tijd geboren
zijn en heel wat gemeenschappelijke ervaringen meegemaakt hebben.
1.2 De indeling in fasen
Trapmodel = een symmetrische op- en neergaande trap, met treden van telkens 10 jaar en een
hoogtepunt rond de leeftijd van 50 jaar.
Gelaagde model = Men richt zich op het nu, op wat zich in iedere fase afzonderlijk voordoet. Soms
wordt er een blik naar het verleden geworpen om daar een verklaring te vinden voor wat er in het
heden zoal kan mislopen.
1
,Golfmodel = een model met afwisselende periode van een ‘evenwicht’ en een ‘onevenwicht’. De
geschiedenis herhaalt zich, maar nooit op precies dezelfde wijze. Bepaalde eigenschappen of
gedragswijzen verdwijnen en keren weer terug in de opvolgende fasen, wel in een andere context of
op een ander niveau.
Lijnmodel = Een proces van continue verandering, zonder sprongen of plotselinge veranderingen.
1. Doorlopende lijn; laat zien hoe het geheel van vaardigheden en inzichten die iemand
verwerft, stelselmatig uitgebreid of geperfectioneerd wordt.
2. Waaierende bundel van lijnen; lijnen die ieder een apart patroon volgen of een
gemeenschappelijke stam met steeds verder uitsplitsende boomvertakkingen.
1.3 Ontwikkelingsfactoren
Endogeen = een van binnenuit gestuurd rijpingsproces.
Exogeen = een van buitenaf gestuurd rijpingsproces.
H2 Enkele ontwikkelingstheorieën
2.1 De psychosociale identiteitstheorie van Erikson
Erikson schreef de boeken: Het kind en de samenleving & Identiteit, jeugd en crisis.
Hangt leer van Freud aan, gaat hier verder op door.
Freud; Als er iets verkeerd gaat, kom je in een negatieve spiraal.
Erikson; Als er iets verkeerd gaat, kan je hiervan leren en kom je er positief uit/ word je hier sterker
van.
FREUD = GRONDLEGGER VAN DE PSYCHOANALYSE
Sigmund Freud zag geest en lichaam als een geheel van energiestromen. Die energiestromen
noemde Freud "driften".
1. Levensdrift(Eros)
2. Zelfbehoud (voortzetting van liefde voor jezelf en anderen)
3. Doodsdrift (thanatos)
4. Spanningsloze toestand (oceanisch gevoel)
5. Seksuele drift (libido)
Het Es = een baby die gaat plassen als hij moet plassen. (wat moet dat moet, ongecontroleerd
handelen)
Het Ik (ego) = een peuter die het plassen uitstelt tot hij een wc gevonden heeft. (beheersen,
controleren van driften)
Het super-ego/geweten (über-ich) = een kleuter gaat niet op de parkeerplaats plassen omdat hij zich
dan schaamt. (verschil tussen goed en kwaad is duidelijk en is bekend met schuld en schaamte).
2.1.1. Verschillende fases
FREUD
1. Orale fase = mond staat centraal in de beleving van het kind. Lustbeleving = zuigen /
destructiedrift = bijten.
2. Anale fase = 1 t/m 3 jaar. Aangename gewaarwordingen die met de ontlasting gepaard gaan.
2
, 3. Fallische fase = ontdekking van verschil tussen de verschillende geslachten. Verschil: het
hebben of het niet hebben van de fallus (het mannelijke lid).
4. Latentiefase = periode van relatieve rust. Driften blijven verdrongen.
a. Reactievorming = het omzetten van de seksuele verlangens en de negatieve
gevoelens uit de fallische fase in preutsheid en de wend om een net, lief kind te zijn.
b. Sublimatie = het oppoetsen van de als negatief ervaren seksuele nieuwsgierigheid tot
een meer positief gewaardeerde drang naar kennis.
5. Genitale fase = seksualiteit breekt los uit haar verdrongen toestand en kan zich nu ten volle
richten voor haar volwassen vorm: gericht op de seksuele omgang met een persoon buiten
de gezinssfeer.
ERIKSON
Bij elke levensfase moet je een conflict doorstaan om naar de volgende fase te mogen/behoren.
Hij kent 8 levensfases met ieder een eigen conflict
1. Oraal-sensorisch stadium
2. Anaal-musculair stadium
3. Locomotorisch-genitaal stadium
4. Latentiestadium
5. Jeugdperiode
6. Jongvolwassenheid
7. Middenvolwassenheid
8. Ouderdom
2.2 De cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget
PIAGET
Baby maakt overal schema’s voor. Loopschema, eetschema etc.
Assimilatie : pap eten, zand eten
Accommodatie : lopen, obstakel, traplopen
1. Sensomotorische periode (0- 1,5/2 jaar)
2. Preoperationeel denken (6 á 7 jaar)
3. Concreet operationeel denken (11 á 12 jaar)
4. Formeel operationeel denken (15 á 16 jaar)
Kinderen moeten op hun eigen manier leren.
Het heeft geen zin om een kind iets te leren wanneer het er nog niet klaar voor is.
2.3 Leerprocessen
Habituatie = het geleidelijk (passief) wennen aan herhaaldelijk terugkerende prikkels.
Klassiek conditionering = prikkels of gebeurtenissen die herhaaldelijk samen voorkomen, worden
onbewust met elkaar geassocieerd, zodat de ene na verloop van tijd als een signaal ervaren wordt
voor de andere. S(timulus)> R(eactie)
Operante conditionering = een gedrag dat regelmatig gevolgd wordt door een beloning, raakt daar
geleidelijk mee geassocieerd, waardoor het in het vervolg vaker gedaan wordt. R(espons) >
S(timulus)
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Scriptiebibliotheek. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,26. Je zit daarna nergens aan vast.