Hoofdstuk 9
1 de economie in Engeland begon in de 2e helft van de 18e eeuw snel te groeien. Dit kwam onder andere
door de verandering van het handmatig produceren naar de gemechaniseerde massaproductie van producten
(industriële revolutie). De industriële revolutie begon in het begin van de 18 e eeuw, door de groeiende
economie in Engeland die veroorzaakt werd door:
Door de toepassing van de nieuwe kennis, gewassen en landbouwwerktuigen stegen de opbrengsten
van de landbouw.
Door de verbeterde ziektebestrijding en de stijging in het beschikbare voedsel, begon de bevolking te
groeien, dit zorgde ervoor dat de vraag naar voedsel en goedkope kleding steeg.
Door de koloniën in Azië en Afrika produceerde steeds goedkopere grondstoffen. Dat gaf een impuls
aan de ondernemers, met name in de textielnijverheid.
De winst die werd gemaakt met de landbouw en de handel werd gebruikt om de textiel industrie te verbeteren.
Er werden nieuwe apparaten ontwikkeld, zoals machines op waterkracht. Omdat die apparaten te duur waren
voor de huisnijverheid werden er speciale fabrieken gebouwd voor de textiel industrie. de fabrieken werden
gebouwd langs beken en rivieren, al snel waren de besten plaatsen al bezet en moest er een ander alternatief
komen, al snel kwam de stoom machine. Ook andere bedrijfstakken, zoals de mijnbouw en de ijzerindustrie
begonnen stoommachines te gebruiken. Er ontstonden grote fabriekssteden rondom de gebieden met
steenkool en ijzererts. De industrialisatie zorgde er ook voor dat de fabriekseigenaren erg rijk werden en
steeds meer politieke macht naar zich toe trok, ze klommen naar de top van de maatschappelijke ladder. Een
andere verandering op de matschappelijke ladder was dat er een nieuwe sociale groep ontstond door het
wegvallen van de huisnijverheid namelijk de arbeidersklasse. De arbeidersklasse had slechte werk en
leefomstandigheden en het was moeilijk om aan het arbeidersbestaan te ontsnappen. De laatste
maatschappelijk verandering was de versterking van de middenklasse. Er kwamen steeds meer banen
beschikbaar in fabrieken en in de steden voor mensen met een opleiding, voorbeelden hiervan zijn
ambtenaren, onderwijzers, boekhouders enzovoort. De industriële revolutie zorgde er ook voor dat de staat
zich meer met de samenleving ging bemoeien: ze stichtte zelf scholen met beter onderwijs (vooral voor de
middenklasse) en ze hielden zich meer bezig met de leefbaarheid van de steden (watervoorziening,
afvalverwerking, vervoer, riool, enzovoort). Tijdens de industriële revolutie ontstond het modern kapitalisme
en het economisch liberalisme. In het modern kapitalisme probeerde particuliere ondernemers zoveel mogelijk
winst te maken door de producten op de vrije markt te verkopen, hiermee onderscheid het modern
kapitalisme zich van het handelskapitalisme omdat ondernemers winst probeerde te maken door te investeren
in het goed verhandelen van goederen, en dus niet in het zelf produceren van goederen. Wat belangrijk was
voor de ontwikkeling was van het modern kapitalisme was dat mensen anders gingen denken over hoe ze het
land welvarender konden maken, veel mensen waren voorstander van de mercantilistische economische
politiek: dit had tot doel de staat zo veel mogelijk te laten profiteren van de economie. De staat probeerde de
economie met veel wetten te besturen en te beschermen. In de 18 e eeuw kwam steeds meer kritiek op het
mercantilisme. Adam Smith kwam met het economisch liberalisme, hij vond juist dat er een economische
vrijheid moest zijn den dat de overheid er alleen voor moest zorgen dat de economie goed kon functioneren,
wanneer iedereen vrij was om op te komen voor zijn/haars eigenbelang dan zal dit al snel invloed hebben op
de welvaart, doordat mensen gedwongen zijn om betere producten te maken en dat er steeds lagere prijzen
zouden zijn door de concurrentie, hierdoor zal de productie stijgen. Deze ideeën vielen goed bij handelaren en
fabrieken: gilden werden afgeschaft en er ontstond een samenleving met veel vrijheid voor ondernemers.
2 Het nationalisme was in opkomst in de 19e eeuw. Nationalisten hebben een sterke voorliefde voor
hun volk en cultuur, en vinden het belangrijk dat hun volk in een eigen nationale staat leeft. Het nationalisme
kwam voort uit de verlichting en de Franse revolutie, het volk werd steeds belangrijker, en burgers kregen
steeds meer zeggenschap in de politiek. Het nationalisme had ook wortels in de romantiek. De romantiek was
een stroming die zich afzette van de ideeën uit de verlichting en uit de Franse revolutie. romantici vonden de
eenzijdigheid nadruk op het verstand en wetenschap niet goed. Romantici legde juist de nadruk op hun gevoel,
verbeelding en tradities. De romantiek was niet per se nationalistisch, maar de aandacht voor het volk paste
wel heel goed bij de behoefte om gestalte te geven aan de onderlinge verbondenheid van de burgers. In de 19 e
, eeuw kwam er overal in Europa een beweging op gang die de identiteit van het volk vormgaven. De politieke
grenzen vielen soms niet samen met de cultuur grenzen, nationalisten streefden naar een eigen staat, ‘voor elk
volk een staat’. In Duitsland werd gestreefd naar een eenwording van alle kleine staatjes. in 1848 werd
Duitsland een staat met zijn eigen grondwet. Maar de machtigste Duitse staat (Pruisen) werkte tegen, Pruisen
wilde een Duitse eenheidstaat maar dan onder leiding van Pruisen, zonder democratische grondwet. Pas in
1871 slaagde Otto van Bismarck erin Duitsland tot een eenheidsstaat te smeden. Maar die staat leek echter
niet op de door de nationalisten in 1817 of 1848 gewenste staat. De keizer bleef namelijk oppermachtig. Ook in
Italië zou een lage strijd gevoerd worden, in Italië waren meerdere staten ontstaan, in 1870 werd Italië
uiteindelijk een onafhankelijke eenheidsstaat. Het nationalisme zorgde er ook voor dat staten uiteenvielen. Een
voorbeeld hiervan was het Ottomaanse rijk, er leefden veel verschillende soorten volkeren die ontevreden
waren over de Turkse overheersing. Veel verschillende volkeren begonnen het recht op zelfbeschikking te
eisen. Ook in Oostenrijk leefde verschillende volkeren die zelfbeschikking eiste, de belangrijkste groep waren
de Hongaren. Ook België scheidde zich af van de Nederlanden, de Belgen voelden weinig verbondenheid met
Nederland, ze spraken veel frans en ze waren merendeel katholiek. Ze kwamen in opstand in 1830, maar
Nederland erkende de nieuwe staat pas in 1839.
3 het kolonialisme was al heel oud, maar in de 19 e eeuw kreeg het een ander karakter (modern
imperialisme), west Europese landen wouden zo snel mogelijk hun koloniën uitbreiden tot een imperium. Dit
had een aantal oorzaken:
Voor veel landen met een opkomende industrie, waren koloniën de manier om zich te verzekeren van
goedkope grondstoffen. Ook konden ze hun producten later weer verkopen op de koloniën.
Het gaf politiek en militair aanzien, ook met het nationalisme was er een verband, een trots volk
verdiende een groot rijk.
Ze wouden ook hun kolonies helpen door bijvoorbeeld het christendom te verspreiden, vaak kwam dit
voort uit een superioriteitsgevoel van de westerse landen.
De verovering kende twee fases, in de eerste fase probeerde de westerse landen vooral de bezittingen van Azië
te veroveren. De tweede fase was het veroveren van Afrika. Hiermee liepen de politieke spanningen hoog op.
In 1884-1885 kwamen de Europese landen bij elkaar om aftespreken hoe ze Afrika onderling wouden verdelen
(conferentie van Berlijn). Maar het modern imperialisme in Azië en Afrika had ook gevolgen:
1. De mensen kregen te maken met Europese politieke machthebbers. Engeland werkte met een indirect
bestuur. Inlandse vorsten en bestuurders bleven daarbij op hun plaats, maar moesten wel de orders
doorgeven die ze kregen. Ook in Nederlands-Indië werd dit systeem ingevoerd. De Fransen hadden
een direct bestuur, dat was duurder maar gaf wel meer zekerheid.
2. De bevolking in de koloniën weder verplicht om mee te dragen aan de economische activiteiten van
het moederland. Een voorbeeld hiervan is het cultuurstelsel van Nederlands Indië. De boeren
moesten 20% van hun grond gebruiken voor de landbouw van koloniale producten, ze kregen weinig
geld ervoor terug.
3. Een deel van de inheemse bevolking werd ingeschakeld bij het bestuur en het leger, vaak kozen de
Europeanen etnische en religieuze minderheden. De bevoorrechte groepen waren loyaal, maar dit
vergrootte de onderlinge tegenstellingen van de bevolking.
4. De Europeanen hielden bij het stellen van de grenzen geen rekening met de verschillende inheemse
volkeren in dat land. Dit leidde na de onafhankelijkheid vaak tot conflicten.
5. De inheemse bevolking kon profiteren van de westerse ontwikkelingen, zoals taal, medische
voorzieningen, spoorwegen enz. Dit zorgde ervoor dat cultuur soms kon verdwijnen in de koloniën.
In Amerika konden hele andere ontwikkelingen plaats, er ontstonden nieuwe zelfstandige staten. De
Europeanen vermengden zich met de inheemse bevolking, hun slaven en hun nakomelingen. De moederlanden
beperkte hun rol en Amerika begon zichzelf te besturen. De verenigde staten verklaarde zich in 1776 al
onafhankelijk van Groot-Brittannië, In het eind van de 18e eeuw leidde dit tot spanningen maar in het begin van
de 19e eeuw verloren ook Spanje en Portugal hun gezag.