Leefklimaat in de klinische forensische zorg
Hoofdstuk 10 – Forensische psychiatrische patiënten met een licht verstandelijke beperking
Binnen de forensische ggz bevindt zich een groep patiënten bij wie sprake is van een combinatie van
verstandelijke beperking, psychische stoornis en risicovol gedrag dat al dan niet tot delicten heeft
geleid. Bij de behandeling en begeleiding van deze doelgroep moet rekening worden gehouden met
zowel intelligentieniveau, specifieke leer- en denkstijl, sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau,
alsook de psychische stoornis en het delictrisico.
Herkennen van licht verstandelijke beperking bij patiënten
Het is niet altijd duidelijk dat iemand een LVB heeft. Bij deze doelgroep kan de verstandelijke
beperking over het hoofd worden gezien wanneer de psychische of gedragsproblematiek sterk op de
voorgrond treedt.
Er zijn een aantal aanwijzingen dat er mogelijk sprake is van LVB:
1. Een problematische schoolcarrière zoals het volgen van speciaal onderwijs, doublures, veel
wisselingen of het niet afmaken van school
2. Taalproblemen, bijvoorbeeld het moeilijk kunnen begrijpen van abstracte begrippen,
uitdrukkingen of gezegdes
3. Een beperkt sociaal netwerk en sociaal-emotionele problemen waaronder het foutief
hanteren van sociale omgangsregels, neiging tot externaliseren en afhankelijk zijn van
anderen
4. Een kinderlijke belevingswereld, bijvoorbeeld tot uiting komend in een voorkeur voor
kinderlijke tv-programma’s of hobby’s
5. Opvallende tekortkomingen op uiteenlopende gebieden zoals niet klok kunnen kijken, traaf
reactievermogen, moeilijk meerdere dingen tegelijk kunnen doen, verwarring over data en
tijden, moeite met het leggen van verbanden tussen oorzaak en gevolg
Vroegtijdige herkenning van LVB is belangrijk. Zodra de omgeving hiervan op de hoogte is, kunnen
eisen en verwachtingen worden bijgesteld. Als de LVB niet of te laat wordt herkend, kunnen deze
patiënten structureel boven hun niveau worden aangesproken, wat kan leiden tot psychische en/of
gedragsstoornissen.
Diagnosestelling
Conform de classificatie van de DSM-IV-TR is er sprake van LVB bij een IQ lager dan 70, wanneer de
beperkingen al zichtbaar waren voor het 18 e levensjaar en er beperkingen zijn op minstens 2 van de
volgende gebieden:
- communicatie
- zelfverzorging
- zelfstandig wonen
- sociale en relationele vaardigheden
- functionele intellectuele vaardigheden
- werk
- ontspanning
- gezondheid
- veiligheid
Tegenwoordig wordt LVB niet alleen op basis van IQ bepaald. Voor het stellen van de diagnose is
tevens een voorwaarde dat de patiënt problemen heeft op het gebied van zelfredzaamheid.
Om ervoor te zorgen dat er geen disharmonisch profiel geschetst wordt van iemand met LVB,
worden er op verschillende onderdelen getest:
, Leefklimaat in de klinische forensische zorg
Hoofdstuk 10 – Forensische psychiatrische patiënten met een licht verstandelijke beperking
Cognitieve ontwikkeling
1. Moeite met abstract denken
- Moeite met erkennen van verbanden tussen oorzaak en gevolg
- Generalisatieproblemen
- Kunnen het geleerde niet automatisch toepassen in nieuwe situaties
- Moeite met denken in ruimte en tijd
- Kunnen zich moeilijk iets voorstellen bij tijdsaanduiding
De begeleiding moet gericht zijn op het creëren van overzicht in tijd en ruimte, concretiseren
van termijnen, ondersteunen van generalisatie door te visualiseren en door gedrag te
oefenen en te herhalen in verschillende situaties. Daarnaast is structureren, in het hier en nu
blijven en dingen voor te doen of duidelijk uit te leggen ook van groot belang.
2. Beperkte metavaardigheden
- Moeit om het eigen leerproces te sturen
- Moeit met reflecteren op eigen gedachten en gevoelens
- Overzien de gevolgen niet
- Lastig om adequate probleemoplossingsstrategieën te bedenken
Bij de begeleiding moeten zij ondersteund worden bij het reflecteren, verbanden leggen en
gedachten expliciteren en ordenen. Het is van belang dat zij probleemoplossingsstrategieën
eigen maken en succeservaringen opdoen.
3. Laag denktempo
- LVB’ers hebben vaak meer tijd nodig om informatie te verwerken
- Minder flexibel met denken
- Minder goed aanpassen aan verschillende situaties
De begeleiding dient derhalve gericht te zijn op het nemen van rust en tijd om informatie te
verwerken. De patiënt moet goed worden voorbereid op voor hem nieuwe situaties. Ook
heeft hij er baat bij als situaties gestructureerd zijn en hij kan oefenen in verschillende
situaties.
4. Beperkte taalbegrip en taalgebruik
- Woordenschat is beperkt
- Problemen met moeilijke woorden en lange zinnen
- Kunnen slecht meerdere boodschappen tegelijkertijd opnemen
- Nemen spreekwoorden letterlijk
- Begrijpen cynisme of ironie nauwelijks
Begeleiders van deze patiënten kunnen het beste vooral eenvoudige, letterlijke taal
gebruiken. Er bestaat een groot risico van overschatting bij de patiëntengroep, onder meer
omdat ze geneigd zijn het taalgebruik van hulpverleners te kopiëren, terwijl ze de inhoud
niet echt begrijpen.
5. Beperkte innerlijke taal
- Denken en spreken is beperkt
- Moeite gedrag te sturen
- Moeite met plannen
- Moeite om gedachten vast te houden of onder woorden te brengen
Begeleiders kunnen ondersteuning bieden door veel uitleg te geven, de tijd te nemen en niet
voor de patiënt in te vullen, maar hem te stimuleren zijn gedachten zelf onder woorden te
brengen of een eigen planning te maken. Herhaling is van belang om (nieuw) gedrag in te
laten slijpen.