Ontwikkelingspsychologie
samenvatting boek
0. preface ✔
Ontwikkelingspsychologie is de wetenschappelijke studie van de ontwikkeling van
menselijke psychologische functies, waaronder perceptie, kennis, denken, geheugen, emotie
en taal. Het is voornamelijk de studie van ontogenese, de ontwikkeling van het individuele
menselijke organisme van kindertijd tot volwassenheid en daarna.
Ontwikkelingspsychologie wordt vaak beschouwd als een tak of specialisme binnen de
psychologie. Maar het is beter om ontwikkelingspsychologie te zien als een specifieke
benadering van alle psychologische verschijnselen.
Ontwikkelingspsychologie is ook steeds meer een interdisciplinaire onderneming; dat wil
zeggen dat er niet alleen onderzoekers en onderzoekstechnieken uit de psychologie bij
betrokken zijn, maar ook uit de biologie, neurowetenschappen, taalkunde, antropologie en
culturele studies. Sommigen hebben de term ontwikkeling wetenschap
(developmental science) voorgesteld voor dit gezamenlijke werk.
De meeste culturen kennen zes levensfasen:
1. De eerste fase omvat de geboorte, de pasgeborene en de babytijd.
2. De tweede fase begint wanneer verzorgers ervan overtuigd zijn dat hun kind zal
overleven: vaak wordt de overgang van kruipen naar lopen gezien als een indicatie
hiervan. De peuter wordt dan geïntroduceerd in de gemeenschap.
3. Fase drie duwt het jonge kind naar onafhankelijkheid van de verzorgers met spenen
en zindelijkheidstraining. Het jonge kind neemt in deze
fase meestal meer deel met leeftijdsgenootjes.
4. De vierde fase brengt nuttig werk met zich mee: kinderen
krijgen klusjes toegewezen, meisjes grotendeels in de
huiselijke sfeer terwijl jongens vaker buitenshuis werken.
5. De vijfde fase is die van de adolescentie, die zowel binnen
als tussen culturen op variabele en flexibele manieren
wordt herkend. Vaak is de adolescentie kort en eindigt ze
wanneer jongeren beginnen samen te wonen. Als de
adolescentie langer duurt, is er vaak sprake van conflicten
tussen generaties.
6. De zesde fase begint met het huwelijk of het equivalent
daarvan en wordt voornamelijk gedefinieerd door het
succesvol baren en opvoeden van kinderen.
In de ontwikkeling van kinderen zijn er periodes van relatieve stabiliteit (stadia (stages)
genoemd) die worden onderbroken door tijden van abrupte verandering (overgangen
(transitions) genoemd). De ontwikkeling van kinderen is een afwisseling van stadia en
overgangen.
Stadia verschillen kwalitatief van elkaar, niet alleen in de vorm van intelligentie die het kind
gebruikt, maar ook in de manier waarop het kind in de wereld staat.
,Elke fase omvat een specifieke manier van omgaan met de wereld en met jezelf en als gevolg
daarvan een nieuwe manier van ervaren en begrijpen.
Overgangen zijn die momenten waarop nieuwe eigenschappen snel naar boven komen. Een
overgang is een buigpunt, een crisis. In een overgang is er een dramatische verandering in de
manier waarop het kind in de wereld staat en krijgt het een nieuw gevoel van zichzelf - van
haar mogelijkheden en capaciteiten. Tijdens de fase die volgt, maakt het kind zich deze
nieuwe manier van leven in de wereld geleidelijk eigen. Deze overgangen zijn echte
veranderingen, niet alleen in het kind, maar ook in het hele kind-zorgverlener-
omgevingssysteem waarvan zij deel uitmaakt.
Bovendien definiëren culturen verschillende paden voor de ontwikkeling van kinderen. Een
ontwikkelingspad is de progressie of ontwikkelingslijn die typisch is voor een kind in een
specifieke culturele omgeving.
De leeftijd waarop ontwikkelingsovergangen plaatsvinden kan in verschillende culturen sterk
verschillen. De kenmerken van elke fase kunnen ook variëren.
We zullen ook zien dat een centraal aspect van elk van de overgangen is dat ze gepaard gaan
met differentiatie (= het proces van onderscheiden worden) en re-integratie (= het
proces van opnieuw geïntegreerd worden, deel van een groter geheel), op een hoger niveau.
Bij elke nieuwe overgang differentieert het kind zich meer van de andere componenten van
het systeem waarin het leeft en wordt het tegelijkertijd op een nieuwe manier op een hoger
niveau opnieuw geïntegreerd met die andere componenten.
1. Theoretical perspectives in developmental psychology ✔
Introduction
In de afgelopen 100 jaar heeft de ontwikkelingspsychologie vijf brede theoretische
perspectieven doorlopen:
1. Genetische psychologie : jaren 1890 -1950
2. Gedragspsychologie: jaren 1930 - 1950
3. Cognitieve ontwikkelingspsychologie : 1957 - heden
4. Constructivisme : jaren 1950 - heden
5. Culturele psychologie : jaren 1980 - heden
1.1 Genetic psychology
Toen psychologie voor het eerst een discipline werd die los stond van de filosofie (eind 19e
eeuw), nam de studie van de ontwikkeling van kinderen een centrale plaats in. Het
overheersende theoretische perspectief legde de nadruk op endogene factoren : invloeden
binnen het kind. Het onderzoek naar de groei en ontwikkeling van kinderen werd
'genetische psychologie' genoemd, waarbij de term 'genetisch' niet verwees naar de
genen (er was toen nog niets bekend over chromosomen), maar naar een focus op de
oorsprong.
1.1.1. Granville Stanley Hall
Granville Stanley Hall (1844-1924) werd beïnvloed door zowel Sigmund Freud als Charles
Darwin. Volgens hem impliceert de ontwikkeling van een kind een herhaling: het individu
herbeleeft de evolutionaire stadia van de geschiedenis van zijn 'ras'.
,Tegenwoordig weten we dat alle mensen op de planeet Aarde genetisch sterk op elkaar lijken.
Maar Hall schreef in een tijd waarin dit feit nog niet bekend was, en wees erop dat
psychologen moesten zoeken naar de sporen, de fossielen, van eerdere vormen van ons
'zieleleven'. Voor Hall is het niet de samenleving of cultuur van een kind die bepaalt hoe ze
zal opgroeien, maar haar biologische erfenis, en volgens hem weerspiegelt dit haar ras.
De periode van de kindertijd en vroege kinderjaren lijkt in de ogen van Hall op de tijd van
onze verre dierlijke voorouders. De midden kindertijd komt overeen met wat hij het
'pigmoïde' stadium van de evolutie noemde - een leeftijd, volgens hem, waarin het kind
geniet van activiteiten zoals jagen, vissen, vechten, zwerven, nietsdoen en spelen. De
adolescentie daarentegen is ‘een wonderbaarlijke nieuwe geboorte’ wanneer ‘de hogere en
vollediger menselijke eigenschappen’ verschijnen.
Het lijkt misschien dat Hall een determinist was, die geloofde dat psychologische
ontwikkeling volledig bepaald wordt door erfelijkheid. Maar dat is niet waar. Hall was zich
terdege bewust van de interactie tussen organisme en omgeving. Hall was bang dat
psychologische groei in bepaalde omgevingen te snel en onnatuurlijk kan worden. Hij
schreef ook over de manieren waarop de beschaving de ontwikkeling onderdrukt en
corrumpeert; hij geloofde dat het moderne leven te veel "storm en stress" veroorzaakt. Voor
Hall is cultuur geen bron voor psychologische ontwikkeling, maar een bron van corruptie.
Hij vond het belangrijk om onderzoek te doen naar "echte normen tegen de neiging tot
vroegrijpheid (precocity = de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden op een jongere
leeftijd dan normaal)".
Oftewel, Hall geloofde niet dat mensen een biologisch vaste aard hebben. Volgens hem liggen
de wetten van de menselijke groei weliswaar vast, maar veranderen mensen voortdurend als
gevolg van die wetten.
1.1.2. Arnold Gesell
Waar Hall een romanticus was, was Arnold Gesell (1880-1961) daarentegen geïnteresseerd in
de rationele, geordende en zelfdisciplinerende aspecten van de menselijke natuur. Voor
Gesell moet de wetenschappelijke studie van de ontwikkeling van kinderen gebaseerd zijn op
empirische feiten, niet op beelden van een ver zielsleven.
Ondanks deze verschillen benadrukte Gesell, net als Hall, de rol van biologische
rijping/maturatie (= een resultaat van verandering in de loop van de tijd, meestal als
gevolg van biologische of fysiologische groei) in de ontwikkeling van kinderen. Gesell stelde
dat ontwikkeling in wezen groei is. Hij stelde ook dat de menselijke levenscyclus wordt
beheerst door natuurwetten. Volgens hem zijn de groeiverschijnselen 'onderworpen aan
algemene en verenigende wetten die alleen kunnen worden geformuleerd door
gecoördineerde bijdragen uit verschillende wetenschappelijke domeinen'.
Gesell beschouwde ontwikkeling als een vloeiende en continue beweging door verschillende
stadia. Hij zag ontwikkeling als het resultaat van een interactie tussen kind en omgeving. De
basiskenmerken van elke ontwikkelingsfase zijn volgens hem echter de producten van een
evolutionair proces waarin nieuwe kwaliteiten worden verworven en vervolgens
doorgegeven.
Hoewel Gesell benadrukte dat het kind ‘een biologisch fragment van de natuur is’, zag hij dat
‘hij ook verweven is in een web van menselijke relaties’, en beweerde hij dat ‘het systeem van
de kinderpsychologie dat elke cultuur tot stand brengt een index is van die cultuur. ." Hij
stelde dat kinderpsychologie leidt tot 'een dieper begrip van het proces van sociale
organisatie zelf'.
, Gesell beschouwde de wetenschappelijke disciplines psychologie en biologie als verbonden,
in een wetenschappelijke arbeidsverdeling. Volgens hem was het doel van de
wetenschappelijke ontwikkelingspsychologie het ontdekken van de groeiwetten om 'een
constructief en preventief toezicht op de menselijke kindertijd' te bereiken.
1.1.3. Erik Erikson
Een andere sleutelfiguur wiens werk zijn wortels had in het genetische perspectief, hoewel
het daarbuiten ging, was Erik Erikson (1902-1994). Erikson werkte aan het formuleren van
een 'psychosociaal' ontwikkelingsmodel, dat Freuds psychoseksuele verslag van de
ontwikkeling van kinderen uitbreidde met aandacht voor de cultuur waarin een kind zich
ontwikkelt.
Erikson beschouwde de menselijke ontwikkeling als een
levenscyclus die verschillende fasen doorloopt. Elke fase
kent zijn eigen dynamiek en brengt een ander soort crisis
met zich mee. Met 'crisis' bedoelde Erikson 'een
noodzakelijk keerpunt, een cruciaal moment waarop de
ontwikkeling de ene of de andere kant op moet gaan,
waarbij de middelen voor groei, herstel en verdere
differentiatie moeten worden verzameld'. Hij stelde voor
dat elke fase een cultureel gedefinieerd 'moratorium' (=
een tijdelijke vertraging) met zich meebrengt, waarin het
individu de tijd krijgt om de uitdagingen van die fase onder de knie te krijgen en waarin
sociale instituties begeleiding bieden. Elk moratorium is een periode waarin de potentiële
crisis van het podium kan worden opgelost. Als de crisis niet wordt opgelost, zullen er
uitdagingen zijn voor de toekomstige ontwikkeling.
1.1.4. The concept of development in the genetic perspective
Het genetische perspectief ging ervan uit dat een kind tijdens zijn ontwikkeling een reeks
onveranderlijke stadia doorloopt, en dat endogene factoren, die intern zijn bij het kind, de
ontwikkeling domineren. Elke ontwikkelingsfase werd gezien als gekenmerkt door een
kwalitatief onderscheidende structuur van het organisme en een kwalitatief onderscheidend
patroon van interactie tussen organisme en omgeving. Cultuur is slechts een omhulsel voor
ontwikkeling, een toevoeging die eerder vorm krijgt dan vorm krijgt, buiten de mechanismen
van ontwikkeling.
1.1.5. The child study movement
Een belangrijk resultaat van het genetische perspectief was de Child Study Movement. Rond
het begin van de 20e eeuw ontstonden er veel verenigingen en verenigingen voor
kinderstudie. Grote aantallen kinderen werden beoordeeld en gemeten met behulp van
vragenlijsten, observaties en tests van allerlei aard. De nadruk werd gelegd op de educatieve
waarde van het onderzoek; het doel was de verbetering van zowel het kind als de
samenleving. Als onderdeel van de beweging werden kinderstudie-instituten opgericht,
waaraan kleuterscholen waren verbonden.