H1 Wat is Natuur en techniek
Doelen van het vak
Doel 1 → Het belang van de natuur bewust maken aan kinderen.
Doel 2 → Uitleggen hoe de wereld in elkaar zit.
Doel 3 → Techniek, dingen die mensen ontwikkeld hebben.
Dit vak is er om kinderen meer inzicht te geven over de wereld!
Kerndoelen:
Natuur en techniek
● 40 → kinderen leren vanuit hun eigen omgeving dingen (planten/dieren) te
benoemen en hoe ze in onze wereld functioneren.
● 41 → leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie
van hun onderdelen.
● 42 → onderzoek doen zoals licht geluid
● 43 → leren over hoe je het klimaat kan omschrijven.
● 44 → leren relaties te leggen tussen de werking, vorm en materiaalgebruik.
● 45 → het uitvoeren, evalueren en oplossingen bedenken voor technische
problemen.
● 46 → hoe dag en nacht werkt.
Mens en samenleving
● 39 → hoe om te gaan met het milieu.
Vakinhoud
Aandachtsgebieden:
Komt uit NOB jaren 80-90 = Natuuronderwijs op de basischool.
Levende natuur → eigen lichaam, planten en dieren.
Niet levende natuur → milieu, fysische verschijnselen, materie en engerie, weer
Techniek → constructie, productie, transport en communicatie.
Concept-contextbenadering:
CVBO (Commissie Vernieuwing Biologieonderwijs) heeft in 2007 de
concept-contextbenadering uitgewerkt. Met als uitgangspunt dat de info voor het kind
relevant is. Er zijn daar tien kernconcepten uit voort gekomen dit zijn.
Biologie → instandhouding, voortplanting, groei en ontwikkeling, biologische eenheid
en gedrag en interactie.
Natuurkunde en techniek → ruimte, energie en techniek, kracht/beweging en
techniek, energie en techniek en licht/geluid en techniek.
Vaardigheden
Er zijn verschillende vaardigheden nodig, zoals: onderzoeken, ontwerpen, aflezen of
gebruiken en tot slot het beleven en waarderen.
Didactieken
Om de kennis over te brengen op de kinderen staan er vier didactieken centraal:
1. onderzoekend leren (proefjes).
2. ontwerpend leren (technische problemen oplossen).
3. ontmoeten (natuur beleven)
4. keuzes maken (gericht op het milieu)
1
, H2 Biologische eenheid
Organisatieniveau cel
Levende bouwstenen:
Cel = een levende eenheid.
Cellen kan uit een klein of groot organisme bestaan. Klein zijn bacterie en groot zijn mensen
die duizenden cellen hebben. De acties die cellen doen hebben ze structuren nodig ook wel
organellen (klein orgaan).
Organellen:
Bacterie → heeft een celmembraan, celplasma, chromosoom en een celwand.
Dierlijke cel → heeft een celkern, celplasma, celembraan en mitochondrium.
Planten cel → heeft een celkern, celwand, celmembraan, celplasma, bladgroenkorrels,
vacuole, mitochondrium.
Celmembraam en celplasma
De scheiding tussen de binnen en buitenkant van een cel noem je een celmembraan. Het is
dunne korst dat het celplasma aan de binnenkant beschermt. Het regelt ook tansport van
afvalstoffen en nuttige stoffen die de cel nodig heeft. In de dikke vloeistof van het celplasma
ligggen de andere organellen.
Celwand
Dit is een dikke wand om het celmembraam heen die cel nog meer stevigheid biedt, de
celwand. Dierlijke cellen hebben dit niet.
Celkern
In het midden van de cel heb je de celkern, hierin wordt erfelijke informatie opgeslagen. Dit
is ook wel DNA, wat is opgebouwd lange rije van hele kleine bouwstenen (nucleïnezuren).
Mitochondrion
De mitochondrion zorgt voor energie, hij zet brandstof om ander organen energie te geven.
Vacuole
De vacuole zijn blaasjes in de cel met water. Daar worden bepaalde stoffen die nuttig of
schadelijk zijn bewaard. Dierlijke cellen hebben geen of kleine en plante cellen hebben er
hier meestal 1 grote van. Voor planten cellen telt het ook mee aan de stevigheid.
Bladgroenkorrel
De bladgroenkorrels zorgen ervoor dat de planten cellen wat meer energie op kunnen
halen uit zonlicht. Dit proces heet fotosynthese. Ook zorgt het ervoor dat de plant groen
worden.
Organisatieniveau orgaan en orgaanstelsel
Elk organisme heeft organen, die meerdere functies kunnen hebben. De organen zijn
opgebouwd uit weefsel, wat gelijksoortige cellen zijn.
Orgaanstelsel bij mensen en andere dieren: Alle organen werken samen in ons lichaam ook
wel orgaanstelsel. Door die samenwerking kunnen organismes functioneren.
2
, Orgaanstelsel bij mens en dier:
Orgaanstelsel Belangrijke functie VB
Bloedvaten Zorgen dat afvalstoffen en nuttige stoffen door Slagaders en hart
het lichaam worden getransporteerd.
Ademhaling Het opnemen van zuurstof (o2) en het afgeven Longen
van koolzuur (Co2)
Spijsvertering Voedsel verteren, opnemen van stoffen. Darmen en maag.
Lever Verschillende stoffen verwerken. Lever
Uitscheiding De afvalstoffen die het lichaam verlaten. Nieren
Lymfevaten Ondersteunen van het bloedvatenstelsel en de Lymfeknopen
afweer.
Zintuigen Prikkels opvangen die je lichaam en omgeving ogen, oren, neus.
geeft.
Zenuwstelsel Signalen doorgeven tussen de spieren, Hersenen.
hersenen, zintuigen en organen.
Hormonen Singalen doorgeven tussen verschillende Hypofyse, bijnieren
organen
Skelet Stevigheid en vorm geven aan je lichaam. gewrichten
Spieren Daardoor zijn bewegingen mogelijk beenspieren
Voortplanting Eierstokken.
Orgaanstelsel bij planten: Ook planten hebben orgaanstelsel de belangrijkste zijn:
transportstelsel, voortplantingsstelsel en ademhalingsstelsel.
Organisatieniveau organisme
Een organisme → levend wezen!
Alle organisme hebben met elkaar gemeen dat ze zich voortplanten, voeden en beschermen
tegen de invloeden van buitenaf en vijanden.
Soorten:
Organismen kun je onderverdelen in een soort, dat zijn dezelfde organismen in een groep.
De groepen kun je dan verdelen in vijf grote groepen, die dan weer in takken verdeeld
worden door bepaalde eigenschappen = classificeren.
3